Voeding - Aardappel-, groenten- en fruitverwerkende nijverheid
In dit rapport worden de BBT voor de sector van de aardappel-, groente- en fruitverwerkende nijverheid in kaart gebracht.
Om aardappelen (A), groenten (G) en fruit (F) te verwerken worden grote hoeveelheden water en energie gebruikt. Tijdens de procesvoering wordt het water belast met organische fracties uit de AGF. De energie wordt gebruikt voor de procesvoering en stockage van de verwerkte AGF. Deze aspecten kunnen een mogelijke milieubelasting veroorzaken.
Zoals de naam van de studie laat uitschijnen dient er een onderscheid gemaakt te worden tussen bedrijven die aardapppelen, groenten of fruit verwerken.
Groenten en fruit worden zo snel mogelijk na het oogsten, tijdens de campagnes, verwerkt. De oogstperiodes van de verschillende groenten fruitsoorten volgen elkaar gedurende het jaar op. Elk type van groente of fruit kent een eigen voor- en hoofdbewerking, met een andere impact op het proceswater. Het watergebruik en de belasting van het afvalwater zal hierdoor sterk variëren tijdens het jaar.
Bedrijven die aardappelen verwerken kennen een continue procesvoering. Aardappelen kunnen immers een jaar gestockeerd worden, waardoor de procesvoering hierop kan worden gestuurd. De milieubelasting van deze bedrijven zal hierdoor minder fluctuaties vertonen.
De verwerking van fruit tot sappen in Vlaanderen is beperkt, daarom worden deze enkel in hoofdstukken twee, drie en vier bekeken. Er werden voor deze bedrijven geen specifieke BBT-conclusies uitgewerkt.
Binnen deze studie wordt ook onderscheid gemaakt tussen verschillende conserveringsmethodes van AGF, omdat deze elk een andere procesvoering kennen en dus ook een andere milieu-impact. Voor de productie van conserven zijn grotere hoeveelheden water en energie nodig dan voor de verwerking tot diepvriesproducten of verse producten. De stockage van conserven gebeurt bij kamertemperatuur, waardoor het energieverbruik in die fase beperkter is dan bij diepvriesproducten (-18°C) of verse producten (4 tot 6°C).
De doelstelling van deze studie was om de beste beschikbare technieken te bepalen om de water- en energieverbruiken te verlagen en om emissies naar het afvalwater en de lucht (geur) te beperkenen. Een bijkomend aandachtspunt in deze studie is hoe de sector efficiënt kan omgaan met zijn grondstoffen, zodat deze maximaal als voeding kunnen gevaloriseerd worden. Daarnaast wordt gekeken hoe de nevenstromen nuttig kunnen ingezet worden als voeder voor vee, als bodemverbeteraar of als bron van hernieuwbare energie.
Op basis van de BBT-conclusies werden BBT-gerelateerde emissieniveaus voor de AGF-sector afgeleid volgens de methode van Polders et al. (2012). Hiervoor werd gebruik gemaakt van lozingsdata van VMM. Omdat het bedrijfsafvalwater van de verschillende soorten AGF bedrijven varieert en niet elke voorgestelde BBT toepasbaar is in elk bedrijf, werd een voorstel voor gedifferentiëerde lozingsnormen uitgewerkt. Daarbij wordt enerzijds een onderscheid gemaakt tussen aardappelverwerkers en groenteverwerkers en anderzijds tussen grotere bedrijven (type diepvries en conserven) en kleinere bedrijven (type verwerkers van verse aardappelproducten en groenten).
De BBT-selectie en de adviesverlening is tot stand gekomen op basis van o.a. een socio-economische sectorstudie, kostprijsberekeningen, een vergelijking met BBT-documenten en de Europese BREF, bedrijfsbezoeken en overleg met vertegenwoordigers van de federaties, leveranciers en specialisten uit de administratie. Het formeel overleg gebeurde in een begeleidingscomité.