Geluidshinder

Wanneer geluid een bepaald niveau overschrijdt, kan het een bron van hinder vormen. Geluidshinder of lawaai is echter een subjectief gegeven, waarbij het van persoon tot persoon afhangt of iemand geluid als hinderlijk beschouwt ten opzichte van zijn of haar welzijn. Lawaai wordt in het Groenboek van de EU “Een toekomstig beleid inzake de bestrijding van geluidshinder” gedefinieerd als ongewenst geluid of hard, onaangenaam of onverwacht geluid en is volgens het Groenboek één van de belangrijkste milieuproblemen in Europa. Geluidshinder vindt zijn oorsprong in de activiteiten van de mens en hangt samen met de verstedelijking en de ontwikkeling van vervoer en industrie. Hinder ontstaat wanneer geluid wordt beschouwd als intrusief in de persoonlijke leefomgeving, en is sterk gerelateerd aan de mate waarin geluid interfereert met dagelijkse activiteiten (Hall et al., 1985).

In VLAREM II wordt omgevingsgeluid in het kader van onder andere hoofdstukken 2.2 “Milieukwaliteitsnormen voor geluid en beleidstaken ter zake” en 4.5 “Beheersing van geluidshinder” gedefinieerd als “het geluid op een gegeven plaats en op een gegeven ogenblik; dat geldt zowel in open lucht als in een gesloten ruimte”. Voor de mogelijke geluidshinder die uit dit omgevingsgeluid voortkomt is er in VLAREM II geen voor deze studie relevante definitie opgenomen.  

Er zijn drie types van factoren te onderscheiden die de mate van hinder gaan bepalen. Zo zijn er akoestische factoren, namelijk het geluidsniveau, de blootstellingsduur, de intensiteit, de frequentie en de aard van het geluid. Daarnaast kunnen ook niet-akoestische factoren een invloed hebben op de mate van geluidshinder zoals bijvoorbeeld de context (tijdstip, duur,…), de omgeving, de hindergevoeligheid van- en de afstand tot de receptor. Ook de aanwezige bebouwing, de wegverharding of de nabijheid van andere geluidsbronnen hebben een invloed op het totale geluidsniveau en dus op de mate van geluidshinder.

Verder spelen ook sociaal-psychologische factoren een rol, zoals (Bosnak, 1998):

  • De voorspelbaarheid van het geluid
  • Gevoel van beheersbaarheid:
    • Zelf kunnen beïnvloeden of stoppen van geluid
    • Het kunnen ontlopen van geluid
    • Zekerheid over het eindtijdstip
  • Als niet nuttig of onnodig ervaren
  • Idee dat het schadelijk is voor de gezondheid
  • Associatie met angst
  • Ontevredenheid over andere aspecten uit de omgeving

In Vlaanderen wordt er onder andere naar geluidsgevoeligheid gepeild aan de hand van het Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek (SLO) (zie ook 'bijdrage van bouw- en sloopactiviteiten aan geluidshinder'). Het SLO ondervraagt op regelmatige basis een representatief aantal Vlamingen over hoe zij de leefbaarheid van hun omgeving ervaren. Na een nulmeting in 2001 (SLO-0) werd de enquête in 2004 (SLO-1), in 2008 (SLO-2), 2013 (SLO-3) en 2018 (SLO-4) herhaald.

In het Schriftelijk Leefomgevingsonderzoek van 2018 (SLO-4) worden enkele algemene conclusies getrokken uit een bevraging naar geluidsgevoeligheid aan de hand van stellingen. Zo zouden vrouwen vaker als relatief geluidsgevoelig gecategoriseerd kunnen worden dan mannen (respectievelijk 34% en 28 %) en zouden oudere respondenten (vanaf 46 jaar) gevoeliger zijn dan de jongste leeftijdsgroepen (16 tot 30 jaar) (respectievelijk 35% en 24%). Daarnaast zijn bepaalde groepen ook kwetsbaarder voor de gevolgen van (nachtelijke) geluidshinder zoals bijvoorbeeld kinderen, chronisch zieken en ouderen (WHO, 2009).

In het SLO-4 worden ook conclusies getrokken aangaande de relatie tussen hinder en geluidsgevoeligheid. Wie relatief geluidsgevoelig is, geeft vaker aan de voorbije twaalf maanden (op het moment van afname enquête) tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door geluid in en om de woning dan wie relatief neutraal gevoelig of ongevoelig is voor geluid (resp. 43% t.o.v. 31% en 17%). Bijkomend blijkt ook het verschil tussen respondenten die relatief neutraal gevoelig zijn voor geluid en respondenten die relatief ongevoelig zijn voor geluid significant.

Verder gaf 33% van de 46 tot 60-jarigen aan de voorbije twaalf maanden (op het moment van afname enquête) tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door geluid in en om de woning voor de 16 tot 30-jarige, 31 tot 45-jarigen en 60-plussers was dit respectievelijk 25%, 32% en 28%. Wie geen diploma of maximaal een diploma lager onderwijs heeft, wordt in mindere mate tamelijk tot extreem gehinderd door geluid in en om de woning dan wie een secundair of hoger (universitair) diploma heeft (respectievelijk 22% t.o.v. 28%, 33% en 35%). Ook bij respondenten met een secundair diploma ligt het aandeel dat tamelijk of extreme hinder ondervond significant lager dan bij respondenten met een universitair diploma (resp. 28% t.o.v. 35%). Respondenten die in een rijwoning of halfopen woning wonen geven significant vaker aan tamelijk tot extreem gehinderd te zijn door geluid dan respondenten die in een vrijstaande of ander type woning wonen (resp. 33% tot 44% t.o.v. 7% tot 24%). Naar geslacht is er geen verschil voor wat betreft de ondervonden hinder van geluid.

Gevolgen geluidshinder

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft geluidshinder een impact op de gezondheid van personen die eraan worden blootgesteld. Naast gehoorschade (bv. tinnitus), kan geluidshinder bij een deel van de blootgestelde bevolking leiden tot stress, slaapstoornissen en andere biologische en biofysische effecten. Deze kunnen dan op hun beurt leiden tot het verergeren van diverse gezondheidsrisicofactoren zoals een hoge bloeddruk, wat dan weer voor een deel van de bevolking kan leiden tot verdere ontwikkeling van klinische symptomen zoals slapeloosheid en cardiovasculaire ziekten met als gevolg een toename van het aantal premature sterftegevallen, zoals weergegeven in de pyramide van geluidseffecten (Figuur 10). De impact van nachtelijke blootstelling aan geluid verschilt van deze overdag. De WHO geeft aan dat ‘s nachts negatieve effecten al mogelijk zijn vanaf 40 dB. (EEA, 2014)

Figuur 10: Pyramide van geluidseffecten (WHO, 1972)