Een vloeistofdichte uitvoering van de vul- en loszones van tanks

Beschrijving

Bij het verladen (gravitair, hydraulisch of pneumatisch) van gevaarlijke of brandbare vloeistoffen tussen tanks en tankwagens of tankwagons (spoorwagons of ketelwagens) zijn lekken mogelijk ter hoogte van de verschillende aansluitingen tussen leidingen en tankwagen, leidingen en opslagtank of koppelingen tussen leidingen. Lekken dienen in de eerste plaats zoveel mogelijk vermeden te worden door het nemen van preventieve maatregelen. Dit kunnen technische voorzieningen (bijvoorbeeld overvulbeveiliging, lekvrije koppelingen of afsluiten van niet gebruikte productleidingen met blindflens) of procedurele voorschriften zijn (bijvoorbeeld visuele controle van tankwagen en uitrusting van de laadplaats of verladen onder getraind toezichthoudend personeel).

Figuur 22: Illustratieve weergave bovenbelading met ondergronds opvangsysteem voor gelekte vloeistoffen (Agentschap NL, 2012)

Voor het geval zich toch lekken voordoen, worden ter hoogte van vul- en loszones bijkomende maatregelen genomen om lekken op te vangen. In het algemeen gaat het om opvang van lekken met beperkte omvang. Grote lekken of calamiteiten (bijvoorbeeld fatale breuk tankwagen) zijn minder waarschijnlijk bij toepassing van preventieve maatregelen, zoals de aanwezigheid van een toezichter die tijdig kan ingrijpen.

Het risico op lekken is groter tijdens het vullen van tankwagens of -wagons dan tijdens het lossen. Enerzijds gebeurt het vullen vaak op locaties (bv. chemicaliënproducent) waar de verlaadfrequentie hoger ligt dan de locaties waar gelost wordt (bv. zwembad). Daarnaast zijn er bij het vullen grotere operationele risico’s, zoals overvullen en losopeningen die bij onderlosser open staan wanneer er langs boven gevuld wordt (Cefic, 2009). In het laatste geval kan de tankwagen deels of volledig leeglopen, afhankelijk van de eventueel aanwezige compartimentering.

Figuur 23: Illustratieve weergave onderbelading/onderlossing met ondergronds opvangsysteem voor gelekte vloeistoffen (Agentschap NL, 2012)

Het lossen van de tankwagen gebeurt afhankelijk van de locatie met middelen (flexibels, pompen,…) van de tankwagen of met middelen van het bedrijf waar gelost wordt. Doorgaans zijn tankwagens die weinig toxische, -licht ontvlambare of -corrosieve vloeistoffen (bv. benzine) leveren uitgerust met eigen middelen, omdat deze stoffen vaak op minder frequent gebruikte vul- en loszones gelost worden. Wanneer het gaat om toxische, licht ontvlambare en corosieve stoffen zal dit meestal met middelen van het bedrijf gebeuren overwegende dit stoffen zijn die vaak in industriële installaties gelost worden.

Relevante zones zijn waar lekken zich kunnen voordoen en waar maatregelen voor opvang voorzien worden zijn (zie ook Figuur 24):

  • de loszone voor de tankwagen, meer bepaald de zone waarboven de pompen van de tankwagen en de aansluitingen op de tankwagen van de flexibele of vaste leidingen tussen de tankwagen en de vul- en lospunten zich tijdens het lossen van de tank bevinden (zone A in Figuur 24)
  • de vulzone voor de tankwagen, meer bepaald de zone waarboven de pompen van de tankwagen en de aansluitingen op de tankwagen van de flexibele of vaste leidingen tussen de tankwagen en de vul- en lospunten zich tijdens het vullen van de tankwagen bevinden (zone A in Figuur 24)
  • de zone rond de vul- en lospunten van de vaste tanks (zone C in Figuur 24)(indien deze buiten de inkuiping gelegen is)
  • de zone ter hoogte van eventuele koppelingen van leidingen tussen de tankwagen en vul- en lospunten van de vaste tank (zone B in Figuur 24)

 

Figuur 24: schematische weergave vul- en loszone

In vele gevallen vallen deze zones samen, of overlappen ze voor een groot deel, bijvoorbeeld wanneer eenzelfde standplaats wordt gebruikt om een tankwagen te laden of te lossen, en/of wanneer de vulmonden zich boven de vloeistofdichte vul- en loszone van de tankwagen bevinden.

Naast een vaste vloeistofdichte zone, voorzien van hellingen en eventueel opstaande randen al dan niet gekoppeld aan een calamiteitenopvang, bestaan er ook andere vloeistofdichte voorzieningen die ter hoogte van deze zones kunnen worden gebruikt om lekken op te vangen, zoals:

  • vloeistofdichte vul- en lospuntlekbak
  • verplaatsbare vloeistofdichte vloeren
  • verplaatsbare vloeistofdichte lekbakken

In situaties waar er (praktische) beperkingen gelden op vlak van de vloeistofdichte uitvoering van de vul- en loszone, zijn er maatregelen die toegepast kunnen worden om de risico’s te verlagen, zoals:

  • vloeistofdammen
  • afdichters
  • sorptiematerialen

Bij verlaadactiviteiten, en vooral bij deze waar in plaats van een vaste vloeistofdichte zone alternatieve vloeistofdichte voorzieningen gebruikt worden, is het belangrijk dat de verlaadprocedures gekend zijn bij zowel de exploitant/toezichter als de bestuurders van de tankwagen. Zowel de technische- en veiligheidsgerelateerde informatie over de vul- en loszone als de aanwezige beschermings- en preventieve maatregelen moeten gekend zijn bij de gebruikers van de zone. Een document dat hier als voorbeeld kan dienen is het ‘Site (Un)loading Information Document (SULID)’, dat werd opgesteld door de Europese chemische (logistieke) sectorfederaties (the European Chemical Industry Council (Cefic) et al., 2013).  

Vaste vloeistofdichte zone

Om lekken op te vangen wordt de vul- en loszone vloeistofdicht aangelegd en voldoende bestand tegen de over te slagen producten, teneinde beschadiging van de zone door bijvoorbeeld corrosieve stoffen te voorkomen. Verlaadactiviteiten van ontvlambare vloeistoffen, vinden typisch plaats boven een zone aangelegd met brandbestendig materiaal (niet bv. beton is brandbestendig, waar asfalt of flexibele voegen zonder een brandbestendige coating dat niet zijn).

De oppervlakte van de vloeistofdichte zone is voldoende groot en de zone is voorzien van de nodige hellingen en eventueel opstaande randen, zodat alle gemorste vloeistoffen afvloeien naar een opvangsysteem. Vanuit milieutechnisch oogpunt is het niet nodig de zone over de gehele omtrek van de tankwagen vloeistofdicht aan te leggen, daar het risico op lekken en morsen zich hoofdzakelijk voordoet in de zone van de aansluitingen en de pompen. Een vloeistofdichte zone van minimum 8m² (bij voorkeur 4x2m, zoals opgenomen in de Waalse regelgeving) zal bij het vullen van vaste houders in de meeste gevallen volstaan om lekken van deze zone op te vangen, ook bij lichte locatieverschillen van de tankwagen. Bij het vullen van de tankwagen zijn er bijkomende risico’s, waardoor een vloeistofdichte zone ter grootte van de volledige standplaats doorgaans aangewezen is. De benodigde capaciteit van het opvangsysteem is afhankelijk van de mogelijke grootte van een eventueel lek.

De vloeistofdichte zone wordt voldoende draagkrachtig aangelegd zodat ze bestand is tegen het gewicht van een volle tankwagen. Op die manier worden verzakkingen of andere beschadigingen en het daarbij horende risico op verontreiniging van de bodem en het grond- en/of oppervlaktewater tot een minimum beperkt.

Door de vloeistofdichte zone duidelijk en onuitwisbaar te markeren, kunnen bestuurders van de tankwagen ze makkelijk identificeren en worden afwijkingen in de positionering van de tankwagen vermeden.

De verwijdering van de opgevangen vloeistoffen gebeurt overeenkomstig de reglementaire bepalingen, inzonderheid inzake de verwijdering van afvalstoffen.

Hemelwater dat op deze vloeistofdichte vloeren terechtkomt, wordt via een koolwaterstoffenafscheider, of andere geschikte zuiveringsstap, geleid en gecontroleerd afgevoerd. Tijdens de verlading wordt de verbinding met de riool voor afvoer van hemelwater afgesloten. Een koolwaterstofafscheider kan daarbij ook beschouwd worden als een ‘opvangsysteem’, met doorgaans voldoende capaciteit bij zones met beperkt risico. Bij grotere risico’s (bv. vullen van de tankwagen) is een uitgebreider opvangsysteem aangewezen, zoals beschreven onder ‘calamiteitenopvang’. Een koolwaterstofafscheider is ook niet geschikt in combinatie met schuimblussing. Hier is een calamiteitenopvang aangewezen.

Om de beschermende werking van de hier beschreven technieken te behouden, dienen er regelmatige controles en onderhoud uitgevoerd te worden overeenkomstig de voorschriften opgenomen in fiche 'uitvoeren van controles op de inkuiping, met inbegrip van het verwijderen van gelekte vloeistoffen en onderhoud' 4.12.

Doordat de vloeistofdichte zone hellend wordt aangelegd (met eventueel opstaande randen) bereikt ze reeds een bepaalde opvangcapaciteit, bovenop het volume dat in de goot blijft staan. Ze bereikt echter in de meeste gevallen niet de capaciteit van de volledige tankwagen, en is eerder bedoeld voor opvang van kleinere lekken.

Calamiteitenopvang

In sommige landen, zoals voor vul- en loszones van ontvlambare vloeistoffen in Frankrijk[1], gaat men verder dan de opvang van eventuele lekken en legt men voorzieningen op die ook moeten volstaan bij calamiteiten waarbij de volledige tankinhoud kan vrijkomen.

De vrijgestelde vloeistoffen kunnen in dat geval (tijdelijk) opgevangen worden in een afgelegen opvangvoorziening (zie Figuur 25) die zich niet in de vul- en loszone bevindt. De aanleg en de helling van de grond rondom de tankwagen of -wagon is in dat geval zo dat lekkage van gevaarlijke of brandbare vloeistoffen enkel in de richting van de opvangvoorziening geleid worden. Het traject van de accidentele stroom tussen de tankwagen of -wagon en de opvangvoorziening, kruist niet met een zone met open vuur en onderbreekt de toegangswegen tot de tanks niet. Als de stroom gekanaliseerd is, zijn bij de goten en leidingen indien nodig voorzieningen aangebracht die de verspreiding van een eventuele brand tussen de tankwagen of -wagon en de opvangvoorziening verhinderen, bijvoorbeeld een vlamdover of vlamscherm. De afgelegen opvangvoorziening is zo gedimensioneerd dat er geen overloop van vloeistof mogelijk is bij eventuele aankomst in de voorziening.

Figuur 25: verschillende types van een afgelegen opvangvoorziening (kan een afgesloten voorziening zijn)

 

Een andere manier om vloeistoffen op te vangen bij calamiteiten zoals een fatale tankbreuk is de vul- en loszone zelf in te richten als voldoende grote vloeistofdichte opvangvoorziening. Dit kan door rond de los- of laadplaats de nodige hellingen te voorzien of bijvoorbeeld door het aanbrengen van een put onder de verlaadplaats van de tankwagen. Dit systeem bespaart plaats en kan om die reden interessanter zijn dan de afgelegen opvangvoorziening. Hierbij dient men wel bijzondere aandacht te hebben voor het brandrisico en het risico op ongewenste chemische reacties.

In beide gevallen van calamiteitenopvang moet het ruimtebeslag en de kostprijs afgewogen worden tegen het risico dat de volledige inhoud van de tankwagen vrijkomt. Zoals reeds hoger gezegd, wordt het risico beperkt door onder andere preventieve maatregelen. In bepaalde gevallen waarbij zeer frequent grote hoeveelheden verladen worden (bijvoorbeeld installaties voor het vullen van tankwagens of -wagons bij op- en overslagbedrijven), en afhankelijk van de gevaareigenschappen van het product, kan het nuttig zijn een calamiteitenopvang te voorzien.

Vloeistofdichte vul- en lospuntlekbak

Rond de vul- of lospunten van de opslagtank (zone C in Figuur 24) kan een vaste, afsluitbare, productbestendige en vloeistofdichte lekbak worden geïnstalleerd. Deze lekbak kan ook rechtstreeks op de tank zelf geplaatst worden (zie Figuur 26) of hierin inwendig verwerkt worden, wanneer er geen afzonderlijke vulmonden zijn. Indien er verlading van onverenigbare vloeistoffen plaatsvindt, dient de lekbak gecompartimenteerd te zijn.

Deze voorziening rond vul- of losmonden zorgt enkel voor vloeistoffenopvang bij de vul- of losmonden van de opslagtank. Onder de aansluitpunten van de tankwagen en de (koppelingen van) leidingen tussen de tankwagen en de vulmonden (zone A en B in Figuur 24) biedt de vul- en lospuntlekbak geen bescherming. Ter hoogte van de aansluiting met de tankwagen kan er wel een lekbak aan de tankwagen zelf geïnstalleerd zijn.

De vul- en lospuntlekbak verliest deels zijn nut wanneer de vul- of lospunten zijn opgenomen in de vloeistofdichte verharding. De lekbak kan dan nog wel gebruikt worden als bijkomende beschermingsmaatregel.

De vul- en lospuntlekbak moet na eventuele lekken leeggemaakt worden. Bij het leegmaken van de vul- en lospuntlekbak is er een nieuw risico op lekken. De lekbak kan echter wel afgesloten worden wanneer er geen vul- of losactiviteiten plaatsvinden, zodat opvang van regenwater zo veel mogelijk vermeden wordt. Door toepassing van preventieve maatregelen moet het gebruik van de vul- en lospuntlekbak zo veel mogelijk vermeden worden.

Figuur 26: lekbak rond het vulpunt op de opslagtank en lekbak waarin vulmonden worden geïnstalleerd los van de opslagplaats

Er zijn ook varianten op de markt voor vul- of lospunten die ondergronds gelegen zijn, waarbij gelekte vloeistoffen worden opgevangen in een soort trechter die eventueel verbonden is met de eigenlijke vulleiding. Via een kraantje is het dan mogelijk om de gelekte vloeistof alsnog naar de vaste tank af te leiden.     

 

Figuur 27: vul- of lospuntlekbak voor ondergrondse vul- of lospunten (bron: website Golantec[2])

Verplaatsbare vloeistofdichte vloeren

Als mogelijk alternatief voor een vaste vloeistofdichte zone worden op de markt zogenaamde ‘verplaatsbare vloeistofdichte vloeren’ aangeboden. Deze kunnen bijvoorbeeld worden opgezet bij tijdelijke vatenopslag of autowasstraten, maar er zijn ook varianten beschikbaar die als tijdelijke standplaats voor een volledige tankwagen (zone A in Figuur 24), als opvangvoorziening onder koppelingen tussen leidingen (zone B in Figuur 24) of als opvangvoorziening onder de vul- of lospunten van de opslagtank (zone C in Figuur 24) kunnen worden geïnstalleerd. Het kunststof zeil met opstaande randen, dat de nodige grootte en resistentieniveau aanneemt, fungeert dan als tijdelijke opvang van lekken en kan na gebruik weer worden opgevouwen. De verplaatsbare vloer moet op een vlakke ondergrond geïnstalleerd worden en aanraking met scherpe materialen moet worden vermeden, bijvoorbeeld door het aanbrengen van rijmatten. De modellen die dienen als standplaats voor de volledige tankwagen, kunnen ofwel uitgerust zijn met randen die overrijdbaar zijn, ofwel worden de randen pas rechtgezet of opgeblazen wanneer de tankwagen gepositioneerd is (zie Figuur 28). 

   

Figuur 28: tankwagens op een verplaatsbare vloeistofdichte vloer (bron: websites[3]  Eccotarp en Spill911)

Sommige leveranciers bieden ook systemen aan waarbij men met een modulair blokkensysteem een verhoogde berm creëert, waarover dan een vloeistofdicht kunststofzeil geplaats kan worden om op die manier een verplaatsbare vloeistofdichte vloer te vormen (zie Figuur 29). 

Figuur 29: modulair blokkensysteem met vloeistofdicht kunststofzeil (bron: website Saferack[4])

Bij de verplaatsbare vloeistofdichte vloer, meestal gemaakt van kunststof (bv. PVC), is de kans op beschadiging groter dan bij een vaste vloeistofdichte zone. De integriteit van de opvangvoorziening is dus moeilijker te behouden. De vloeistofdichte vloer kan in verbinding staan met een afvoervoorziening in de bodem, maar bij afwezigheid hiervan dient hemelwater en gelekte vloeistof overgepompt te worden naar een opslagvoorziening (bijvoorbeeld container), waarbij er opnieuw een risico is op lekken. Gezien deze eigenschappen is de verplaatsbare vloeistofdichte inrichting vooral te overwegen als alternatief voor de permanente vloeistofdichte vloer bij weinig frequent laden- of lossen van brandbare of gevaarlijke vloeistoffen, en mits toepassing van voldoende preventieve maatregelen om het risico op lekken te beperken.

Verplaatsbare vloeistofdichte lekbak

Een andere voorziening om lekken op te vangen, is de verplaatsbare vloeistofdichte lekbak. Deze kan gebruikt worden op plaatsen waar het risico op lekken het grootst is en kan weer worden opgeborgen na gebruik. Ze zijn niet bedoeld om te dienen als standplaats voor de tankwagen (zone A in Figuur 24), maar kunnen wel onder de aansluitingen van de tankwagen geplaatst worden wanneer er bijvoorbeeld geen (verplaatsbare) vloeistofdichte zone voorzien is of als bijkomende bescherming. Ook ter hoogte van de andere risicozones (zone B en C in Figuur 24) is het gebruik van een verplaatsbare lekbak mogelijk, afhankelijk van de specifieke situatie. De resistentie van de lekbak moet afgestemd worden op de te verladen stoffen.

De verplaatsbare lekbak is meestal flexibel en kan vele vormen en groottes aannemen, van een opvouwbare vierkant, tot emmervormig, de vorm van een rond opvouwbaar zwembad of trechtervormig. Daarbij kunnen er hangogen voorzien zijn om de lekbak aan een leiding of aansluitpunt te bevestigen. Bij de flexibele varianten die meestal gemaakt zijn van kunststof (bv. PVC), kunnen de zijwanden voorzien zijn van wandsteunen, ofwel zijn ze opblaasbaar, verstevigd met metalen elementen ofwel komt de rand omhoog met het vloeistofniveau.

Naast de lekbakken zijn er ook lekmatten beschikbaar die zijn uitgerust met vervangbare absorptiedoeken (zie sorptiematerialen). Ze hebben echter een zeer beperkte opvangcapaciteit en zijn vooral bedoeld voor kleine sporadische lekken (bv. onder auto die olie lekt).

Figuur 30: verplaatsbare vloeistofdichte lekbakken (bron: websites[5] Eccotarp, Justrite en Spill911)

Net als bij de verplaatsbare vloeistofdichte vloer is bij een verplaatsbare lekbak de kans op beschadiging groter dan bij een vaste vloeistofdichte zone. De integriteit van de opvangvoorziening is dus moeilijker te behouden. De vloeistofdichte lekbak kan in verbinding staan met een afvoervoorziening in de bodem, maar bij afwezigheid hiervan dient hemelwater en gelekte vloeistof overgepompt of overgegoten te worden naar een opslagvoorziening, waarbij er opnieuw een risico is op lekken. Gezien deze eigenschappen is de verplaatsbare vloeistofdichte lekbak vooral te overwegen als vloeistofdichte voorziening onder de zones met het grootste risico op lekken, bij weinig frequent laden- of lossen van brandbare of gevaarlijke vloeistoffen, en mits toepassing van voldoende preventieve maatregelen om het risico op lekken te beperken.

Vloeistofdam

Om de gelekte vloeistof binnen een bepaalde vloeistofdichte zone te houden, te vermijden dat de vloeistof afloopt in ongewenste richtingen (bv. naar gracht of rioolput) of bijkomende opvangcapaciteit te creëren, zijn er ook vloeistofdammen of vloeistofbarrières op de markt. Deze zijn meestal gemaakt van polymeren (bv. polyurethaan, PVC of rubber) en zijn overrijdbaar. Ze worden hoofdzakelijk binnenshuis gebruikt om ruimten te compartimenteren (zie hoofdstuk verplaatsbare recipiënten), maar kunnen ook buitenshuis geplaatst worden ter hoogte van bijvoorbeeld een vatenopslag of een vul- en loszone. De vloeistofdam is daarbij geen gelijkwaardig alternatief voor een vloeistofdichte voorziening (vaste vloeistofdichte vloer, verplaatsbare vloeistofdichte vloer of verplaatsbare vloeistofdichte lekbak), maar geldt als bijkomende bescherming.

Voor een doeltreffende werking is het belangrijk dat deze vloeistofdammen worden gebruikt op een effen en zuivere ondergrond en dat ze bestand zijn tegen de verladen vloeistoffen. Bijvoorbeeld bij verlading van ontvlambare producten is het niet aangewezen om een vloeistofdam die (deels) bestaat uit kunststof te gebruiken. Bij de plaatsing wordt rekening gehouden met de hellingsgraad van het terrein. Vloeistofdammen kunnen bijvoorbeeld in volgende situaties toegepast worden:

  • er is een vaste vloeistofdichte zone met hellingen aanwezig, maar zonder opstaande randen. De vloeistofdammen kunnen dan dienen als opstaande rand om de zone extra opvangcapaciteit te geven;
  • er is een vaste vloeistofdichte zone, maar zonder de nodige hellingen. De vloeistofdammen kunnen dan een oplossing bieden om gelekte vloeistof toch binnen de zone te houden en te vermijden dat ze afloopt in ongewenste richtingen (preventief of in geval van calamiteiten).

Door een combinatie van verschillende onderdelen (bv. rechte stukken, hoeken, verbindingsstukken) kan de vloeistofdam worden aangelegd in de gewenste vorm. Ze worden doorgaans verankerd via een metalen plaat aanwezig in de dam, die kan worden vastgeschroefd in de ondergrond. Al dan niet in combinatie met lijm of silicone moet dit zorgen voor een vloeistofdichte afdamming. Sommige bermen zijn zelfklevend of worden enkel bevestigd met behulp van lijm of silicone.

Figuur 31: permanente overrijdbare vloeistofdam (bron: website Oil control systems[6])

De kans op beschadiging (bv. door scherpe voorwerpen, corrosieve of ontvlambare aard van de verladen vloeistof,…) van een vloeistofdam is groter dan bij een vaste vloeistofdichte vloer met hellingen en eventueel opstaande randen. De integriteit van de opvangvoorziening is dus moeilijker te behouden. Verder is het mogelijk dat de vloeistofdam onvoldoende bevestigd is aan de ondergrond, bijvoorbeeld door oneffenheden of vuil, waardoor ze haar vloeistofdicht karakter verliest.

De vloeistofdichte zone waarop de vloeistofdam geplaatst is, kan in verbinding staan met een afvoervoorziening in de bodem, maar bij afwezigheid hiervan dient hemelwater en gelekte vloeistof overgepompt te worden naar een opslagvoorziening, waarbij er opnieuw een risico is op lekken. Gezien deze eigenschappen is het gebruik van de vloeistofdam vooral te overwegen in situaties met een vaste vloeistofdichte vloer zonder opstaande randen of hellingen bij weinig frequent laden- of lossen van brandbare of gevaarlijke vloeistoffen.

Afdichter

Er zijn ook verplaatsbare vloeistofdammen of afdichters op de markt, die bedoeld zijn voor tijdelijk gebruik. Ze kunnen preventief worden ingezet of pas op het moment dat er een lek wordt vastgesteld. Deze kunnen enerzijds bestaan uit een zelfklevende slang die op de ondergrond wordt gelegd. Ze zijn bedoeld om te voorkomen dat een lek zich verspreid in ongewenste richtingen (bv. gracht of rioolput). Anderzijds zijn er ook zelfklevende of magnetische rioolmatten of opblaasbare ballonafdichters die men kan gebruiken om rioolopeningen tijdelijk af te sluiten. Wanneer deze openingen in de vul- en loszone niet voorzien zijn van een geschikte zuiveringsstap, zorgt de rioolmat of ballonafdichter ervoor dat de brandbare of gevaarlijke stoffen zich niet kunnen verspreiden via de riolering en dat men de stoffen kan verwijderen overeenkomstig de reglementaire bepalingen.

Net als de permanente vloeistofdam, is de afdichter geen alternatief voor een vloeistofdichte voorziening (vaste vloeistofdichte vloer, verplaatsbare vloeistofdichte vloer of verplaatsbare vloeistofdichte lekbak), maar geldt deze als maatregel om de risico’s te verlagen in uitzonderlijke situaties.

     

Figuur 32: zelfklevende afdichters (bron: websites[7] New pig, Protecta solutions en Eccotarp)

Voor een doeltreffende werking is het belangrijk dat afdichters worden gebruikt op een effen en zuivere ondergrond en dat ze bestand zijn tegen de verladen vloeistoffen. Bij de plaatsing wordt rekening gehouden met de hellingsgraad van het terrein waar ze gebruikt worden.

Naast de kans op beschadiging, kunnen deze verplaatsbare afdichters hun vloeistofdicht karakter ook verliezen bij onvoldoende of onjuiste bevestiging aan de ondergrond. Gezien deze eigenschappen is het gebruik van de vloeistofdam vooral te overwegen als noodoplossing.

Sorptiematerialen

Ad- of absorptiematerialen worden op de markt gebracht om bijvoorbeeld werkplaatsen te reinigen, maar ook om in geval van lekken snel te kunnen ingrijpen om te vermijden of te beperken dat de stoffen zich verspreiden naar de omgeving. Er zijn sorptiematerialen beschikbaar in verschillende uitvoeringen en voor verschillende types van vloeistoffen, zoals bijvoorbeeld: doeken, rollen, microvezels, kussens, korrels, poeders (bv. actief kool), vatendeksels, zaagmeel, slangen, enz. De voorziene sorptiematerialen worden afgestemd op de stoffen die verladen worden. Vaak zijn ze opgenomen in zogenaamde ‘spill-kits’ waaruit men afhankelijk van de aard van de stof de juiste uitvoering gebruikt om verontreiniging te gaan beperken.

Figuur 33: voorbeelden van sorptiematerialen (bron: website Oil control systems[8])

 

Sorptiematerialen worden vooral binnen gebruikt, maar ook buiten kunnen ze afhankelijk van de ondergrond verontreiniging door lekken beperken. Ze kunnen echter niet op zichzelf voor voldoende bescherming van bodem en het grond- en/of oppervlaktewater zorgen, maar kunnen gebruikt worden als nooduitrusting om in uitzonderlijke situaties de risico’s te verlagen. Gebruik als bijkomende maatregel wanneer er wel een vloeistofdichte zone aanwezig is, is ook mogelijk.

Toepasbaarheid

Er zijn op zich weinig technische beperkingen voor aanleg van vaste vloeistofdichte zones bij vul- en loszones. In sommige gevallen kan de toepasbaarheid beperkt worden door plaatsgebrek. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij particulieren of kleine bedrijven waar bijvoorbeeld brandstoffen geleverd worden, en waar de tankwagen geheel of gedeeltelijk op de openbare weg moet geplaatst worden.

Het is niet steeds mogelijk de vul- en lospunten van de vaste tank en de zone met eventuele koppeling van leidingen tussen de tankwagen en vul- en lospunten van de vaste tank binnen de vaste vloeistofdichte zone van de standplaats van de tankwagen te plaatsen. Voor deze zones kunnen in dergelijke gevallen alternatieve vloeistofdichte voorzieningen gebruikt worden, zoals geïllustreerd in onderstaande figuren.

Figuur 34: vul- en loszone uitgerust met vaste vloeistofdichte vloer ter hoogte van de tankwagen, vloeistofdichte vul- en lospuntlekbak en een vloeistofdichte voorziening (lekbak of al dan niet verplaatsbare vloeistofdichte vloer) onder de koppeling van twee flexibele leidingen

 

Figuur 35: vul- en loszone uitgerust met vaste vloeistofdichte vloer ter hoogte van de tankwagen, vloeistofdichte vul- en lospuntlekbak en leiding zonder koppelingen

 

Figuur 36: vul- en loszone uitgerust met vaste vloeistofdichte vloer ter hoogte van tankwagen en de vul- en lospunten, met vloeistofdichte vul- en lospuntlekbak als bijkomende bescherming

Figuur 37: vul- en loszone met bovenbelading uitgerust met vaste vloeistofdichte vloer ter hoogte van de tankwagen

Milieu- en veiligheidsaspecten

De vloeistofdichte uitvoering van vul- en loszones zorgt bij het verladen van gevaarlijke of brandbare vloeistoffen voor een bescherming van bodem en het grond- en/of oppervlaktewater in geval van lekken.

In geval van ernstig menselijk of technisch falen kan in principe echter de volledige tankinhoud vrijkomen. De vloeistofdichte uitvoering van de vul- of loszone biedt hiervoor geen oplossing, tenzij deze gekoppeld is aan calamiteitenopvangvoorziening.

Ook verplaatsbare vloeistofdichte vloeren en lekbakken kunnen bescherming bieden tegen verontreiniging van bodem en het grond- en/of oppervlaktewater door lekken, maar bieden minder garanties dan vaste vloeistofdichte vloeren.

Financiële aspecten

De vloeistofdichte uitvoering van vul- en loszones van tankwagens vraagt een investeringskost. Indien de oppervlakte beperkt blijft tot de zone van de aansluitingen en de pompen, is de kostprijs vanzelfsprekend lager dan wanneer de zone over de gehele omtrek van de tankwagen vloeistofdicht uitgevoerd wordt. Verder is de kostprijs van de vloeistofdichte vloer afhankelijk van de dikte en de nodige resistentie (en dus de vloeistoffen die erboven verladen worden). Ook specifieke werkomstandigheden (zoals veiligheidsvereisten) kunnen de prijs opdrijven. Hoe groter de vloeistofdicht te maken oppervlakte, hoe kleiner de prijs per m².

Door de investering in een vloeistofdichte zone worden eventuele (mogelijk hoge) kosten voor bodemsanering in de toekomst vermeden.

Bij occasionele verlading (bijvoorbeeld één keer per jaar of minder) en bij kleine opslagcapaciteiten van brandbare of gevaarlijke vloeistoffen is het globale risico op lekken minder groot, waardoor de meerkost voor een vloeistofdichte piste mogelijk niet opweegt tegen het risico. In dergelijke gevallen kan de huur of aankoop van een verplaatsbare vloeistofdichte voorziening of de installatie van een vloeistofdichte vul- en lospuntlekbak een kostenefficiënter alternatief zijn.

In fiche 4.5 geven we een volledig overzicht van de verschillende types van vloeistofdichte vloeren en hun toepassingen, zonder prijsindicatie. Ter informatie worden hier enkele prijzen gegeven van technieken om een vloer vloeistofdicht te maken.

Voor volgende vloeistofdichte lagen kunnen deze prijzen (bron: informatie beschikbaar gesteld door enkele leveranciers) als richtlijn gebruikt worden:

  • Betoncoating: 10 tot 30 EUR/m², afhankelijk van de noodzakelijke (geadviseerde) voorbehandeling; bepaalde coatingtechnieken (zoals Polyurea of PMMA) zijn duurder tot 65 EUR/m².
  • Folie: 10 tot 30 EUR/m²; kunststof folie (bijvoorbeeld HDPE of PVC-P) afhankelijk van de locatie en de totale benodigde hoeveelheid.

Voor verplaatsbare vloeistofdichte vloeren en lekbakken liggen de prijzen tussen de 100 en de 200 EUR/m² (bron: informatie beschikbaar gesteld door enkele leveranciers) afhankelijk van de totale grootte van de voorziening en het nodige resistentieniveau.

Voor vloeistofdichte vul- en lospuntlekbakken van 5 liter kan de prijs van 100 tot 200 EUR als richtlijn gebruikt worden. Voor vul- en lospuntlekbakken van 65 liter ligt de prijs tussen de 300 en de 1500 EUR, afhankelijk van de montage (vloer, wand,..) en het aantal openingen voor vulleidingen. Dit zijn de volumes die in Nederland worden opgelegd.

De prijs van vloeistofdammen ligt rond de 100 EUR/m, afhankelijk van het resistentieniveau en de duurzaamheid (bron: informatie beschikbaar gesteld door enkele leveranciers). Deze prijs is exclusief de verbindingsstukken en bevestigingsmateriaal (lijm, silicone, schroeven,..).

De kost van afdichters ligt tussen 250 EUR tot meer dan 1000 EUR, afhankelijk van de grootte, lengte, resistentie en bevestigingseigenschappen (bron: informatie beschikbaar gesteld door enkele leveranciers).

De prijzen van spill-kits met sorptiematerialen variëren sterk door het grote verschil in grootte en samenstelling. Kleine, eenvoudige spill-kits (met enkele basismaterialen) zijn er voor minder dan 100 EUR. Voor grote, complexe spill-kits loopt de prijs op tot (tien)duizenden euro’s (bron: Emis).

Codes van goede praktijk en regelgeving

Hieronder is voor de verschillende zones beschreven welke eisen of richtlijnen worden opgelegd in verschillende regelingen.

VLAREM

In de huidige VLAREM voorwaarden (Art. 5.6.1.1.10. 6° in het hoofdstuk brandbare vloeistoffen en Art. 5.17.4.1.16. 6° in het hoofdstuk opslag van gevaarlijke producten, beide in deel 5 sectorale milieuvoorwaarden) wordt aangegeven dat de standplaats van de tankwagen, de zones waar de vulmonden en vulleidingen gegroepeerd zijn en bij tankstations de vulzones bij de verdeelinstallatie voldoende draagkrachtig en vloeistofdicht moeten zijn. Ze worden voorzien van de nodige hellingen en eventueel opstaande randen, zodat alle gemorste vloeistoffen afvloeien naar een opvangsysteem, waarna de verwijdering dient te gebeuren overeenkomstig de reglementaire bepalingen, inzonderheid inzake de verwijdering van afvalstoffen. Er wordt niet gespecifieerd welke grootte of opvangcapaciteit deze vloeistofdichte zones moeten hebben, maar aangezien de huidige VLAREM spreekt van ‘de standplaats van de tankwagen’ wordt hier de interpretatie van het kabinet van minister van Omgeving Schauvliege en de Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplannen en -projecten gevolgd, dat de volledige standplaats van de tankwagen vloeistofdicht moet worden aangelegd.

Verder bepaalt VLAREM dat er onder de vul- en loszone van gevaarlijke producten geen groeven, kruipkelders of lokalen mogen worden ingericht. Ook bij weegbruggen worden voorzieningen aangebracht om de verspreiding van lekken te begrenzen.

Opslagplaatsen zijn vrijgesteld van deze verplichte vloeistofdichte zone, wanneer ze uitsluitend bestemd zijn voor (zie 2.2.1.1 voor overzicht klassering rubrieken):

  • de verwarming van gebouwen;
  • brandbare vloeistoffen die in klasse 3 zijn ingedeeld;
  • gevaarlijke vloeistoffen van groep 2 die in klasse 3 zijn ingedeeld.

Er zijn echter individuele afwijkingen in de milieuvergunningen op de sectorale voorwaarden uit VLAREM aan uitbaters van opslagplaatsen van vloeibare brandstoffen toegekend waar slechts een deel van de standplaats vloeistofdicht werd aangelegd. Hierbij werden bijkomende voorwaarden geformuleerd. Zo moeten de koppelingen van de tankwagen zich boven de vloeistofdichte zone bevinden of dient er een (al dan niet verplaatsbare) vloeistofdichte voorziening aangebracht te worden onder de koppelingen. Verder werd in bepaalde gevallen de aanwezigheid van absorberend materiaal opgelegd en bij enkele tankstations werd een tweejaarlijkse staalname en analyse van het grondwater opgelegd voor en achter de vloeistofdichte piste op aanwezigheid van minerale olie, vluchtige aromaten en methyl-tert-butylether.

Tot slot zijn er in VLAREM ook preventieve maatregelen opgenomen om verontreiniging te voorkomen, zoals overvulbeveiliging bij vaste houders en toezicht bij elke vulverrichting.

Wallonië

De Waalse regelgeving maakt een onderscheid tussen benzinestations die ‘accijnsplichtige vloeibare koolwaterstoffen verkopen’ en verdeelinstallaties ‘met het oog op andere handelsdoeleinden dan verkoop aan het publiek’. In beide gevallen is bij de vulopeningen van vaste tanks een vloeistofdichte zone van minimaal 4 meter bij 2 meter vereist. Om de vaste tanks te vullen moet de tankwagen binnen de eigendomsgrenzen geparkeerd staan en moet de verbindingsleiding ervan boven de waterdichte ruimte geplaatst worden. De waterdichte ruimte is ontworpen om lekkages en toevallig overvloeien op te vangen en is aangesloten op een koolwaterstoffenafscheider.

Als de openingen van de vulleiding bij publieke benzinestations onder de grond liggen, moeten ze in een waterdichte opvangbak geplaatst worden. De koolwaterstoffen die er zich hebben opgestapeld, moeten regelmatig afgevoerd worden.

Brussel

De Brusselse regelgeving omtrent benzinestations (Besluit van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot vaststelling van de uitbatingsvoorwaarden voor bezinestations van 21/01/1999) vereist dat de zones waar de mondingen van de vulleidingen zich bevinden ondoordringbaar zijn voor koolwaterstoffen. Verder moeten ze voorzien zijn van de nodige hellingen en eventueel randen om alle vloeistoffen die per ongeluk verspreid worden, af te leiden naar een opvangsysteem voor koolwaterstoffen of naar een terugwinningssysteem.

Nederland

  • PGS 29 (2016): Bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks

Deze richtlijn vermeldt dat overslagactiviteiten alleen mogen plaatsvinden op daartoe speciaal ingerichte vul- en losplaatsen, zonder dit verder te concretiseren. Wel beschrijft ze preventieve procedurele vereisten voor vullen en lossen.

Verder legt deze richtlijn vast dat indien vul- en losleidingen en -slangen na het verladen worden leeggemaakt, voorzieningen aangebracht moeten zijn om ze leeg te laten stromen voordat ontkoppeling plaatsvindt. De vrijkomende stoffen moeten in een daartoe bestemd systeem worden opgevangen. Voor onbedoeld achtergebleven ladingresten moet een opvangvoorziening op het ontkoppelpunt aanwezig zijn. Dit kan in een zoals in PGS 31 beschreven vulpuntmorsbak.

Tot slot zijn er ook bodembeschermende vereisten opgenomen betreffende pompputten. Het doel van een pompput is het hebben van een verzamelplaats van productpompen, afsluiters en productleidingen/slangen, waar verbindingen kunnen worden gemaakt tussen tanks onderling, tussen tanks en vul/los plaatsen en tussen tanks en steigers.

De pompput mag niet in directe verbinding staan met een tankput of een verdiept leidingtracé. Leidingdoorvoeren door de wand van de pompput moeten zo veel mogelijk worden vermeden. Indien dit niet anders mogelijk is, moeten de leidingdoorvoeren vloeistofdicht zijn uitgevoerd en bestand zijn tegen de opgeslagen stoffen. Afhankelijk van het maximale brandscenario moeten doorvoeringen ook brandwerend zijn uitgevoerd voor de duur van het maximale brandscenario tot een maximum van twee uur. Doorvoeringen moeten voldoende sterk en flexibel zijn om verwachte zettingen van leidingen en dijken op te kunnen vangen.

  • PGS 30 (2011): Vloeibare brandstoffen - bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties

In de Nederlandse PGS 30-richtlijn zijn bodem- en grondwaterbeschermende voorschriften opgenomen die gerespecteerd moeten worden bij het afleveren van vloeibare brandstoffen in bijvoorbeeld tankstations. Een vloeistofdichte zone is echter niet verplicht, behalve wanneer de vul- en loszones in milieubeschermingsgebieden voor grondwater gelegen zijn. In dat geval moet een aansluitpunt van een vul- of leegzuigleiding geplaatst zijn boven een vloeistofdichte verharding. De verharding ter plaatse van het vulpunt, het afleverpunt en de opstelplaats van de voertuigen, evenals de opvang van gemorste vloeistof zijn uitgevoerd in overeenstemming met de eisen als opgenomen in PGS 28 (Vloeibare brandstoffen: ondergrondse tankinstallaties en afleverinstallaties). Volgens deze richtlijn mag het vulpunt of leegzuigpunt van een tank zich niet binnen een gebouw bevinden, tenzij de tank wordt gebruikt voor de opslag van stoffen in PGS-klasse 3 of PGS-klasse 4 of van afgewerkte olie die voldoet aan de kwaliteitseisen zoals omschreven in de definities van deze PGS-richtlijn.

Verder moet het aansluitpunt van een vul- of leegzuigleiding geplaatst zijn boven of in een vulpuntmorsbak of boven een vloeistofdichte vloer of verharding. De minimale oppervlakte van de vloeistofdichte vloer of verharding bij een vulpunt moet 12m² bedragen bij voorkeur met een afmeting van 4m x 3m.

Voor tankinstallaties die door hun toepassing maximaal 1 maal per jaar worden gevuld (bijvoorbeeld noodstroomaggregraten) kan bij het vulpunt worden volstaan met alleen een productbestendige en vloeistofdichte vulpuntmorsbak.

  • PGS 31 (2015): Overige vloeistoffen - opslag in ondergrondse en bovengrondse tankinstallaties

Richtlijn PGS 31 is momenteel nog in herziening. Wij baseren ons hier op de conceptversie daterende van 2015.

Ze legt vast dat vulpunten en aftappunten van bovengrondse opslag geplaatst zijn boven een bodembeschermende voorziening waarmee een verwaarloosbaar bodemrisico wordt gerealiseerd. Bij afwezigheid van een vloeistofkerende vloer of verharding of opvangvoorziening worden de vulpunten en aftappunten uitgevoerd met een productbestendige en vloeistofdichte vulpuntmorsbak. Indien vloeistoffen bij contact met elkaar een verhoogd risico kunnen opleveren, moet de bijbehorende vulpuntenmorsbak gecompartimenteerd zijn. Bij toepassing van bodembeschermende voorziening moeten maatregelen aanwezig zijn om te voorkomen dat de vloeistoffen met elkaar in contact kunnen komen.

Bij het laden en lossen van de tankauto wordt de tankauto zodanig opgesteld dat het laad/lospunt geplaatst is boven een vloeistofkerende voorziening, tenzij het laad/lospunt van de tankauto is voorzien van een vulpuntmorsbak. De laad- en losslang (of –arm) bevindt zich tijdens de handelingen boven een vloeistofkerende vloer. Het morsen van producten en lekkages worden direct verholpen en opgeruimd (incidentenmanagement). De tankwagen wordt geplaatst op de hiervoor aangewezen, voldoende geventileerde plaats.

  • BRL-K903/08 (2011): Regeling Erkenning Installateurs Tankinstallaties (REIT)

In deze beoordelingsrichtlijn zijn de eisen opgenomen die installateurs van tankinstallaties moeten hanteren bij het bouwen van een nieuwe installatie om een BRL-K903-certificaat te bekomen. Ze legt onder andere de inhoud vast van stalen of kunstof vulpuntmorsbakken. Deze moeten vloeistofdicht zijn uitgevoerd en een inhoud hebben van ten minste 65 liter indien de vulslang van de tankauto niet is voorzien van een afsluiter en niet boven op de tank is gemonteerd. Het aansluitpunt van de vulleiding moet zich meer dan 0,25 m van de rand binnen de vulpuntmorsbak bevinden. In het geval dat het vulpunt direct op de tank is geplaatst en er gevuld wordt met een slang voorzien van een afsluiter dient de vulpuntmorsbak een inhoud te hebben van ten minste 5 liter. Doorvoeringen moeten productbestendig en vloeistofdicht zijn uitgevoerd. In beoordelingsrichtlijn BRL-K748/02 zijn verdere specificaties opgenomen over de uitvoering van metalen vulpuntmorsbakken.

  • Activiteitenbesluit en -regeling

De vulpunten en aftappunten van een bovengrondse opslagtank met gasolie, smeerolie, afgewerkte olie, gevaarlijke stoffen of bodembedreigende stoffen moeten volgens de activiteitenregeling boven een vloeistofdichte vloer of verharding of boven of in een lekbak zijn geplaatst, of zijn uitgevoerd met een vulpunt morsbak.

De vulpunten en aftappunten van een bovengrondse opslagtank met gasolie, smeerolie en afgewerkte olie boven een oppervlaktewaterlichaam moeten zijn geplaatst boven of in een voorziening die zich rondom of onder de opgeslagen stoffen bevindt en die de bij normale bedrijfsvoering gemorste of wegspattende vloeistoffen kan opvangen.

Bij een opslagtank met vloeibare bodembedreigende stoffen boven een oppervlaktewaterlichaam zijn de vul- en aftappunten geplaatst boven of in een voorziening die zich rondom of onder de opgeslagen stoffen bevindt en die de bij normale bedrijfsvoering gemorste of wegspattende vloeistoffen kan opvangen.

Frankrijk

In de Franse regelgeving met betrekking tot het verladen van ontvlambare vloeistoffen (Arrêté de 12/10/11 relatif aux installations classées soumises à autorisation au titre de la rubrique 1434-2 de la législation des installations classées pour la protection de l'environnement) is voor het opvangsysteem een capaciteit vereist minstens gelijk aan de inhoud van de grootst mogelijke tanker die wordt gevuld of gelost in de zone. Daarnaast wordt er in de regelgeving opgelegd dat het opvangsysteem vloeistofdicht moet opgetrokken zijn uit beton of gelijkwaardig, en dat het ontworpen en onderhouden is om te weerstaan aan de statische druk van vrijkomende vloeistoffen en hun fysicochemische werking.

De Franse regelgeving legt een regelmatige visuele controle, een jaarlijkse grondige visuele inspectie, en een gepast onderhoud op.

Verenigd Koninkrijk

‘HSG176 - The storage of flammable liquids in tanks’ vermeldt onder andere dat voor het vullen en lossen van wegtankwagens, het wenselijk is dat dit op grondniveau gebeurt met een oppervlak dat bestand is tegen de vloeistoffen die er overgeslagen worden. Een lichte helling kan nuttig zijn wanneer dit de afvoer bevordert. Deze afvoer moet zo ontworpen zijn dat het oppervlak van gemorst materiaal tot een minimum beperkt wordt en het dit wegleidt naar een opvangtank.

Vergelijking VLAREM II met andere standaarden

Om een duidelijker beeld te geven van de verhouding tussen de VLAREM voorwaarden m.b.t. vul- en loszones en regelgeving en codes van goede praktijk van andere regio’s en landen, werd in bijlage ‘Vergelijking karakteristieken vul&loszones’ bijkomend een vergelijking gemaakt van de eigenschappen waaraan vul- en loszones moeten voldoen.

Uit de vergelijking blijkt dat VLAREM, volgens de gevolgde interpretatie, strenger is dan de andere standaarden of regelgeving voor wat betreft de vloeistofdichte vloer en de opgelegde dimensies. Er wordt meestal enkel een vloeistofdichte zone vereist rond de vul- en lospunten en de aansluitingen met de tankwagen, in tegenstelling tot voorwaarde uit VLAREM die zegt dat de volledige standplaats van de tankwagen vloeistofdicht moet worden aangelegd. Enkele codes leggen een minimumoppervlakte op voor de vloeistofdichte zone.

Sommige standaarden leggen zelfs niet expliciet een vloeistofdichte voorziening op (bijvoorbeeld bij opslag van brandbare vloeistoffen met beperkt volume), maar enkel een ‘daartoe ingerichte vul- en loszone’. Omkaderende maatregelen, zoals verplicht het vullen stoppen bij lekken, moeten dan volstaan om de bodem- of grondwaterverontreiniging tot een minimum te beperken.

Er worden, in tegenstelling tot VLAREM, niet in alle codes eigenschappen vastgelegd voor de vloeistofdichte zone. Wanneer deze er wel zijn, komen ze meestal overeen met VLAREM of worden er voorwaarden opgelegd met betrekking tot de resistentie en het risico bij contact van de zone ten opzichte van de erboven verladen stoffen.

Nederlandse standaarden bepalen ook voorwaarden voor een vloeistofdichte lekbak ter hoogte van de vulpunten, waarvan tot op heden nog niet wordt gesproken in VLAREM. Deze dienen als vervanging van een vloeistofdichte vloer of als bijkomende beschermingsmaatregel. Afhankelijk van de locatie van het vulpunt worden er dimensies vastgelegd waaraan de lekbak moet voldoen.

Aanbevelingen voor het standaardkader in VLAREM II

  • Voorstel: De sectorale voorwaarde voor de vloeistofdichte standplaats van de tankwagen bij het vullen van vaste houders met brandbare en gevaarlijke vloeistoffen aanpassen tot een vaste vloeistofdichte zone met minimumafmetingen van 8m² (bij voorkeur 4x2m) waarboven de pompen en aansluitingen van de tankwagen zich moeten bevinden. In functie van de eigenschappen van de opgeslagen producten en de manier en frequentie van verladen, worden bijkomende maatregelen genomen op basis van een code van goede praktijk, gebaseerd op een risicoanalyse.

Voor het vullen van de tankwagen of -wagon wordt de volledige standplaats van de tankwagen of -wagon vloeistofdicht uitgerust.

  • Argumentatie: De huidige voorwaarden in VLAREM (lid 6° van artikel 5.6.1.1.10 en lid 6° van artikel 5.17.4.1.16) voor een vloeistofdichte standplaats van de tankwagen is op basis van de in deze fiche gevolgde interpretatie streng in vergelijking met de andere standaarden van de ons omringende landen. In die standaarden wordt geen vloeistofdichte voorziening opgelegd voor de gehele standplaats van de tankwagen, maar wordt er gefocust op de zone waarboven de eigenlijke vul- en losactiviteiten plaatsvinden. In deze zone bevinden zich de pompen en aansluitingen van de tankwagen. Het risico op lekken is immers het grootst in deze zone, alsook ter hoogte van de vul- en lospunten van de vaste tanks (zie volgende voorstel).

De minimumafmetingen moeten ervoor zorgen dat lekken ter hoogte van de koppelpunten van de tankwagen altijd op de vloeistofdichte voorziening terechtkomen. De koppelpunten van de tankwagen zullen zich immers niet altijd op exact dezelfde locatie bevinden. Wanneer een vloeistofdichte vloer met de voorgestelde minimumafmetingen niet voldoende bescherming biedt tegen bodemverontreiniging, bijvoorbeeld in geval van een grote vul- en loszone waar tankwagens niet steeds op dezelfde plaats staan, kan het nodig zijn de vloeistofdichte zone uit te breiden tot > 8 m².

Bij het vullen van de tankwagen of -wagon zijn er bijkomende risico’s ter hoogte van de standplaats van de tankwagen of -wagon ten opzichte van het vullen van de vaste houders. Zo is er een risico op overvulling van de tankwagen of -wagon en bestaat het risico dat de tankwagen of -wagon deels of volledig leegloopt wanneer de losopeningen nog open staan. Daarnaast zal het vullen van tankwagens of -wagons doorgaans gebeuren op sites die daarvoor frequent gebruikt worden. Het blijft dus aangewezen om in geval van vullen van de tankwagen of -wagon de volledige standplaats vloeistofdicht uit te rusten, teneinde de risico’s op bodemverontreiniging te beperken.

  • Voorstel: De sectorale voorwaarde voor de vloeistofdichte zone waar de vulmonden en vulleidingen gegroepeerd zijn bij het vullen van vaste houders met brandbare en gevaarlijke vloeistoffen aanpassen tot een vloeistofdichte voorziening rond de vul- en lospunten van de vaste tanks, wanneer deze niet in een vaste vloeistofdichte zone zijn opgenomen.
    • Argumentatie: Samen met de aansluitingen van de tankwagen, is het risico op lekken het grootst rond de vul- en lospunten van de vaste tanks. De vloeistofdichte voorziening rond de vul- en lospunten kan een vloeistofdichte verharding zijn of een vloeistofdichte vul- en lospuntlekbak. Gezien het permanente karakter van deze vul- en lospunten is het aangewezen om deze zone uit te rusten met een permanente, vaste vloeistofdichte voorziening.
  • Voorstel: De sectorale voorwaarde voor de vloeistofdichte zone waar de vulmonden en vulleidingen gegroepeerd zijn bij het vullen van vaste houders met brandbare en gevaarlijke vloeistoffen aanvullen, wanneer leidingen tussen tankwagen en vul- of lospunt zich buiten de vaste vloeistofdichte vloer bevinden. Eventuele koppelingen tussen leidingen moeten dan uitgerust worden met een vloeistofdichte voorziening.
  • Argumentatie: Het risico op lekken is samen met de aansluitingen van de tankwagen het grootst rond de vul- en lospunten van de vaste tanks en ter hoogte van koppelingen tussen leidingen (bijvoorbeeld wanneer meerdere, al dan niet flexibele, leidingstukken nodig zijn om afstand tussen tankwagen en vul- of lospunt te overbruggen). Koppelingen van leidingen die zich buiten de vloeistofdichte vloer bevinden, worden uitgerust met een vloeistofdichte voorziening zoals een verplaatsbare vloeistofdichte lekbak of een verplaatsbare vloeistofdichte vloer om gelekte vloeistoffen op te vangen.
  • Voorstel: De sectorale voorwaarde voor vloeistofdichte vul- en loszone (standplaats van de vrachtwagen) aanvullen met volgende voorwaarde: De vloeistofdichte zone moet duidelijk en onuitwisbaar worden gemarkeerd. Deze voorwaarde is niet van toepassing wanneer de volledige standplaats van de tankwagen vloeistofdicht is ingericht.
  • Argumentatie: De markering laat toe dat de bestuurder van de tankwagen de vloeistofdichte zone makkelijk kan identificeren en er geen ruimte is voor interpretatie over haar locatie. De tankwagen zal zich immers niet altijd op exact dezelfde plaats parkeren om te laden of te lossen. Door de vloeistofdichte zone te markeren, kan de bestuurder ervoor zorgen dat hij de tankwagen zo positioneert dat de aansluitpunten zich boven de vloeistofdichte zone bevinden. Deze markering is overbodig wanneer de volledige standplaats van de tankwagen vloeistofdicht is ingericht.
  • Voorstel: De sectorale voorwaarde betreffende de draagkracht van de standplaats van de tankwagen en de zones waar de vulmonden van de vulleidingen gegroepeerd zijn, behouden.
    • Argumentatie: Deze zones dienen voldoende stevig zijn aangelegd, teneinde verzakkingen of andere schade aan de vloeistofdichte zone en de daarbij horende risico’s op verontreiniging als gevolg van de verwachte belasting tot een minimum te beperken.
  • Voorstel: De sectorale voorwaarde over de standplaats van de tankwagen en de zone rond de vulmonden van de vaste houders inzake het voorzien van ‘de nodige hellingen en eventueel opstaande randen, zodat alle gemorste vloeistoffen afvloeien naar een opvangsysteem’ en de voorwaarde inzake ‘de verwijdering van de opgevangen vloeistoffen gebeurt overeenkomstig de reglementaire bepalingen, inzonderheid inzake de verwijdering van afvalstoffen’ aanvullen met volgende voorwaarden:

- de vloeistofdichte voorziening moet bestand zijn tegen de vloeistoffen die er verladen worden. Bij verladen van vloeistoffen met een vlampunt lager dan 100°C, is deze vloeistofdichte voorziening onbrandbaar;

-    de capaciteit en inrichting van het opvangsysteem bepaald op basis van een risicoanalyse, in het bijzonder bij zones voor het vullen van de tankwagen of -wagon;

  • Argumentatie: Om de integriteit van de vloeistofdichte voorziening te behouden, dient de vloeistofdichte voorziening aangepast te zijn aan de vloeistoffen die erboven verladen worden. Deze voorwaarden komen ook terug in de standaarden van de ons omringende landen. Verder is bij het vullen van tankwagens of -wagons  het risico op lekken groter dan bij het lossen. Op basis van onder andere de frequentie en manier van verladen, de volumes die verladen worden en de aard van de verladen stoffen, kan men in een risicoanalyse de capaciteit en inrichting (afgelegen, overdekt, afvloeirichting,…) van het opvangsysteem bepalen.
  • Voorstel: De uitzondering betreffende de opslagplaatsen uitsluitend bestemd voor de verwarming van gebouwen en de opslagplaatsen van brandbare vloeistoffen ingedeeld in klasse 3 en gevaarlijke vloeistoffen van groep 2 ingedeeld in klasse 3, behouden.
    • Argumentatie: Overwegende het grote aantal van deze opslagplaatsen met beperkte opslaggrootte, die meestal slechts occasioneel gevuld of gelost worden, worden deze overeenkomstig de huidige VLAREM buiten beschouwing gelaten bij de voorwaarden over de vloeistofdichte zone.

Bij occasioneel vullen of lossen van opslagtanks met een beperkt volume weegt het risico op bodemverontreiniging door lekken namelijk niet op tegen de kostprijs van de aanleg van een vloeistofdichte zone en bijhorend opvangsysteem. Om het risico voldoende klein te houden, dienen wel de nodige preventieve maatregelen (bijvoorbeeld overvulbeveiliging en de aanwezigheid van een toezichthouder die kan ingrijpen bij lekken).

  • Voorstel: Mogelijkheid creëren om in de vergunning af te wijken van de verplichte aanwezigheid van een vloeistofdichte vul- en loszone bij occasionele verladingen, op basis van een locatiespecifieke risicoanalyse van de verlaadactiviteiten. Hierbij moet afhankelijk van de specifieke situatie rekening worden gehouden met:
  • De aanwezige voorzorgsmaatregelen
  • De eigenschappen van de verlaadactiviteiten (gravitair vs hydraulisch vs pneumatisch, debiet, opslagcapaciteit van de vaste houders,…)
  • De frequentie van verlaadactiviteiten
  • De aard van de vloeistoffen die verladen worden
  • De relatie tussen de aard van de vloeistoffen en het materiaal van de gebruikte voorzieningen
  • De locatie van de vul- en loszone
  • De eigenschappen van de bodem (o.a. doorlatendheid) ter hoogte van de vul- en loszone
  • De aanwezigheid van riolering of andere waterafvoervoorzieningen
  • De nabijheid van waterwingebieden en beschermingszones
  • De mate van publieke toegankelijkheid van de vul- en loszone
  • De inhoud van de bij het toezichthoudend personeel gekende noodprocedures

Afhankelijk van de uitkomst van deze risicoanalyse worden de nodige (bijkomende) maatregelen in de vergunning opgelegd om verontreiniging van de bodem en het grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen.

  • Argumentatie: Bij occasioneel vullen of lossen van vaste tanks weegt het risico op bodemverontreiniging door lekken niet op tegen de kostprijs van de aanleg van een vloeistofdichte zone en bijhorend opvangsysteem. De afwijking kan enkel worden toegestaan wanneer er een locatiespecifieke risicoanalyse is uitgevoerd van de verlaadactiviteiten. Op basis van deze analyse wordt bepaald welke alternatieve bodembeschermende maatregelen genomen moeten worden, zoals het installeren van een verplaatsbare vloeistofdichte voorziening onder de tankwagen, het gebruik van vloeistofdammen, afdichters, de aanwezigheid van sorptiematerialen,… Dit steeds in combinatie met preventieve maatregelen (bv. overvulbeveiliging en de aanwezigheid van een toezichthouder die kan ingrijpen bij lekken). Overwegende het feit dat deze voorzieningen kwetsbaarder zijn en bijkomende risico’s op lekken met zich meebrengt bij het overpompen of afvoeren van gelekte vloeistoffen en regenwater, bieden deze inrichtingen slechts bij uitzondering een alternatief.

Wanneer de risicoanalyse aantoont dat de verlaadactiviteiten een te groot risico op verontreiniging van de bodem en het grond- en/of oppervlaktewater met zich meebrengen, moet er een permanente vloeistofdichte vul- en loszone aangelegd worden, waar nodig aangevuld met vloeistofdichte vul- en lospuntlekbak, verplaatsbare vloeistofdichte vloer of verplaatsbare vloeistofdichte lekbak, conform de hierboven opgenomen bepalingen.

 



 

Toon enkel technieken...
Aspecten
...op...
Beste beschikbare techniek
Milieuvriendelijke techniekTechnische aspectenMilieuaspectenBBT
BewezenAlgemeen toepasbaarInterne veiligheidKwaliteitGlobaal - technischWaterverbruikAfvalwaterLuchtBodemAfvalEnergie - elektriciteitsverbruikChemicaliënGlobaal - milieuExterne veiligheidEconomisch
Een vloeistofdichte uitvoering van de vul- en loszones van tanksJa
  • Legende