Uitvoeren van controles op de inkuiping, met inbegrip van het verwijderen van gelekte vloeistoffen en onderhoud

Beschrijving

Ongepast of ontoereikend onderhoud van de inkuiping kan resulteren in achteruitgang (verlies van beschermende werking) van de inkuiping (bv. plantengroei die de integriteit van de inkuiping aantast, scheuren of doorgangen in de inkuiping, enz.). Wilde dieren (bv. konijnen) kunnen doorgangen graven in aarden inkuipingen, wat de integriteit van de vloeistofdichte (vloeistofkerende) laag in het gedrang kan brengen. Erosie van aarden inkuipingen is mogelijk bij hevige regenval/onweer, of bij de inzet van bluswater bij een incident. Sommige materialen zoals vloeistofdichte liners/coatings zijn gevoelig voor degradatie door ouderdom of blootstelling aan de zon.

Om de beschermende werking ten opzichte van het milieu tijdens de levensduur van de inkuiping te verzekeren, worden regelmatig controles van allerlei aard uitgevoerd op de inkuiping. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen bedrijfsinterne (routinematige) controles, uitgevoerd door operatoren of door bevoegd personeel en (externe) periodieke technische keuring, inclusief de keuring voor ingebruikname.

Afhankelijk van de aard van het vastgestelde gebrek tijdens een controle, kan een organisatorische maatregel het gebrek verhelpen (bv. verwijderen van hemelwater, zie 4.11, of verwijderen van gelekte vloeistof), of is curatief onderhoud of herstelling noodzakelijk (bv. herstelling van scheuren in een betonstructuur, opvullen van gaten of gangen in aarden inkuipingen, etc.). Naast dergelijk curatief onderhoud, kan er ook preventief onderhoud zijn voor inkuipingen waarvan de constructie doorheen de tijd zijn functionaliteit kan verliezen of degraderen (bv. vernieuwen of vervangen van kunststoffen afdichtingen, van de coatinglaag, etc.). Waar nodig, worden inkuipingen regelmatig gereinigd.

Routinematige controles

Een operator of een bevoegd persoon kan de algemene staat van de inkuiping opvolgen, bijvoorbeeld aan de hand van periodieke checklijsten of een logboek. Afhankelijk van de risico’s kan een gepaste frequentie gekozen worden, bv. dagelijks, wekelijks, maandelijks of een andere frequentie. Hierbij wordt onder meer gecontroleerd op:

  • aanwezigheid van hemelwater in de inkuiping (indien van toepassing, zie ook 4.11)
  • aanwezigheid van gelekte gevaarlijke of brandbare vloeistoffen
  • aanwezigheid van vuil, afval, rommel of vegetatie in de inkuiping
  • aanwezigheid van duidelijke beschadigingen of andere gebreken aan de inkuiping.

Technische keuringen

De technische keuringen (in Vlaanderen is sprake van controle bij ingebruikname, beperkt en algemeen onderzoek), worden uitgevoerd door een erkend deskundige.

Bij ingebruikname (indienstelling) worden minimaal geraadpleegd:

  • Milieuvergunning(saanvraag)
  • Conformiteitsattest van de houder
  • Conformiteitsattest van de overvulbeveiliging
  • Conformiteitsattest van de lekdetectie (momenteel nog - indien van toepassing)
  • Attest capaciteitsbepaling, afstandsregels en resistentie van inkuiping (indien van toepassing)
  • Attest draagkracht fundering/Stabiliteitsstudie

De inhoud (capaciteit) van de inkuiping kan bijvoorbeeld in het gedrang komen door aanwezigheid van hemelwater in de inkuiping (onderdeel van routinematige controle). Bij aarden afdammingen zijn zettingen (verzakkingen) van het materiaal mogelijk, wat kan leiden tot een verlies aan capaciteit.

De inspectie van de dichtheid en de integriteit van de inkuiping gebeurt doorgaans visueel. Bij inkuipingen opgetrokken uit losse materialen zoals aarde en klei is een belangrijk aandachtspunt het hierboven vermelde graven van doorgangen door wilde dieren. Bij de inspectie van de dichtheid van verharde inkuipingen zijn typische aandachtspunten:

  • de goede staat van de afdichtingsnaden tussen de segmenten van de inkuipingsmuren en de doorvoeringen van de buizen
  • de afwezigheid van barsten in de inkuipingsmuren.

Naast dergelijke visuele inspectie, zijn andere methodes mogelijk, zoals het testen door het vullen van (delen van) een verharde inkuiping met water[1] (zie Codes van goede praktijk, VK), of een luchttest voor verharde vloeistofdichte vloeren. In de luchttest wordt een een lichte overdruk aan lucht onder aangebracht op één punt onder de vloer, en wordt de tegendruk gemeten op een tweede punt onder de vloer (deze moeten 5-10 mbar zijn). Daarna wordt een zeepoplossing gespoten over de vloeistofdichte vloer. Deze zeepoplossing wordt aangebracht om zichtbaar te maken waar de lucht doorheen de vloer (van de inkuiping) migreert naar het oppervlak van de vloer, doordat er zich op deze plaats luchtbellen vormen, zie Figuur 42. Op deze plaatsen wordt de vloer niet als vloeistofdicht beschouwd.

 

Figuur 42: Vorming van luchtbellen bij inspectie van vloeistofdichtheid met luchttestsysteem

Volgens de aanbieder kunnen door de luchttest gebreken worden geïdentificeerd die door visuele inspectie mogelijk niet worden opgemerkt, zoals:

  • (te) poreuze betonstructuren. Hierbij zijn er over de gehele oppervlakte kleine luchtbellen waar te nemen
  • gebreken ter hoogte van voegen, naden of doorvoeringen die met het blote oog niet of nauwelijks zichtbaar zijn (zie ook Figuur 42)
  • scheuren of barsten in het materiaal die niet doorlopen tot aan de zichtbare zijde, maar wel de ondoordringbaarheid in het gedrang brengen

De luchttest is niet toepasbaar op onverharde oppervlakken of verticale wanden.

Als er twijfel bestaat over de dichtheid van de structuur, kunnen intrusieve testen (bv. boren in een wand) een aanvulling zijn op de visuele inspectie (zie Codes van goede praktijk, VK). Hierbij bestaat uiteraard het risico dat het geboorde gat niet afdoende wordt afgedicht, en zo net een mogelijke doorgang voor vloeistof creëert.

De sterkte van de inkuiping kan, als alternatief voor of aanvullend op de theoretische berekening (zie 4.8), in situ getest worden door het aanbrengen van een bepaalde kracht op de wanden (zie Codes van goede praktijk, VK). In het algemeen is een controle normaal in eerste instantie visueel. Slechts als er problemen vermoed worden, wordt overgegaan op technische testen.

Toepasbaarheid

Een goed onderhoud en controle (voor ingebruikname, routinematig en periodiek) van de inkuiping zijn algemeen toepasbaar bij opslag van gevaarlijke of brandbare vloeistoffen. De luchttest voor vloeistofdichtheid is enkel toepasbaar op verharde vloeren, de praktijktest van sterkte enkel op verharde wanden, en de praktijktest van vloeistofdichtheid enkel op vloeistofdichte vloeren en wanden. Een praktijktest van vloeistofdichtheid door middel van water is mogelijk niet toepasbaar bij opslag van vloeistoffen met een lage viscositeit.

Milieu- en veiligheidsaspecten

Een gedegen systeem van controle en onderhoud op de inkuiping verhoogt de betrouwbaarheid ervan, en verlaagt het milieurisico. Daarentegen, bij ontoereikende controle en onderhoud kunnen gebreken onopgemerkt of onbehandeld blijven, waardoor de milieuschade bij vrijkomen van vloeistof uit de tank mogelijk vele malen groter is. Praktijktesten van vloeistofdichtheid of sterkte bieden doorgaans meer garanties dan visuele controles, waarbij sommige gebreken (bv. te hoge permeabiliteit betonmassa) niet/onvoldoende opgemerkt worden.

Financiële aspecten

Controle en onderhoud van de inkuiping gaan gepaard met operationele kosten. Praktijktesten van vloeistofdichtheid of sterkte en intrusieve testen (waarbij achteraf herstelling nodig is) zijn duurder dan visuele controles.

Door controle en onderhoud worden eventuele (mogelijk hoge) kosten voor bodemsanering of schade aan de omliggende terreinen of installaties in de toekomst vermeden.

Codes van goede praktijk en regelgeving

De algemene voorwaarden in VLAREM leggen geen vereisten op voor het controleren van de inkuiping. Wel worden volgens artikel 4.1.7.3 gemorste, al dan niet verdunde, verontreinigende stoffen verwijderd overeenkomstig de van toepassing zijnde reglementering (met behoud van de toepassing van afdeling 4.1.12). De sectorale voorwaarden in VLAREM voor opslag van gevaarlijke of brandbare vloeistoffen (art. 5.6.1.3.4, 5.6.1.3.14, 5.17.4.3.4 en art. 5.17.4.3.16) eisen een controle van de opslaginstallaties voor ingebruikname[2], een beperkt onderzoek (elke 3 jaar, maximaal 40 maanden tussen twee onderzoeken) en een algemeen onderzoek (elke 20 jaar)[3],[4]. Op vlak van controle op de inkuiping omvatten zowel het beperkt als het algemeen onderzoek “het onderzoek van de inkuiping voor wat betreft inhoud, dichtheid, verontreiniging, peilputten.”[5]

Controles worden uitgevoerd door / onder toezicht van een milieudeskundige in de discipline houders voor gassen of gevaarlijke stoffen of een bevoegd deskundige of voor de opslag van brandbare vloeistoffen / gevaarlijke vloeistoffen van groep 2, bestemd voor de verwarming van gebouwen, van een erkende stookolietechnicus.

Nederland

PGS 29 ‘Bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks’ bevat een zeer uitgebreide beschrijving van inspectie en onderhoud van tankinstallaties, met verwijzingen naar EEMUA 159, maar vermeldt geen expliciete controles op inkuipingen/tankputten/putdijken.

PGS 30 ‘Vloeibare brandstoffen - bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties’ schrijft voor dat de gehele installatie met toebehoren in goede staat van onderhoud moet verkeren. Regelmatig doch tenminste eenmaal per jaar is controle op en van onder meer bodembeschermende voorzieningen noodzakelijk.

De omgeving van de installatie moet schoon worden gehouden. Bij reparatie en onderhoud moet eventueel vrijkomende vloeistof morsvrij en zorgvuldig worden opgevangen. Beschadigingen aan zowel de tank zelf, de leidingen, de fundering en de lekbak moeten direct worden gerepareerd. De gehele vloeistofkerende vloer of verharding moet regelmatig worden gereinigd en op beschadigingen gecontroleerd.

Calamiteiten moeten onmiddellijk worden gemeld bij het bevoegd gezag. Bij calamiteiten moeten de gemorste stoffen onmiddellijk worden opgeruimd en de verharding en voegvulmassa (indien aanwezig) worden gereinigd en gecontroleerd op onthechting, blaasvorming, chemische aantasting, mechanische beschadigingen, deformaties en scheuren. Onder calamiteiten vallen onder andere situaties:

- waarbij grotere hoeveelheden stoffen op de vloeistofkerende voorziening terechtkomen dan het morspatroon waarop de voorziening berekend is;

- waarbij andere stoffen worden gemorst dan waarvoor de voorziening ontworpen is;

- van brand.

Van alle keuringen, inspecties, controles en eventuele reparaties moeten de bevindingen worden geregistreerd in het installatieboek (logboek). Dit omvat onder meer een geregistreerd certificaat van de aanleg van de vloeistofdichte vloer of verharding, het inspectierapport van de zesjaarlijkse controle conform CUR/PBV-aanbeveling 44 en het resultaat van de jaarlijkse zelfinspectie op basis van bijlage D van CUR/PBV-aanbeveling 44.

Volgens PGS 31 ‘Overige vloeistoffen: opslag in ondergrondse en bovengrondse tankinstallaties’ moet de vloeistofdichte (nieuwe tanks)- of vloeistofkerende (bestaande tanks) vloer of verharding jaarlijks door middel van een bedrijfsinterne controle (zelfinspectie) worden geïnspecteerd volgens de checklist bij de Verklaring Vloeistofdichte Voorziening (VVV-verklaring).[6] Van deze bedrijfsinterne controle moet een aantekening worden gemaakt in het logboek. De bedrijfsinterne controle mag worden uitbesteed. Indien uit de jaarlijkse bedrijfsinterne controle (zelfinspectie) blijkt dat er afwijkingen worden aangetroffen, moet een herstelmaatregel worden genomen.

Uiterlijk zes jaar na oplevering van de vloeistofdichte (nieuwe tanks)- of vloeistofkerende (bestaande tanks) vloer of verharding moet een inspectie volgens AS SIKB 6700 worden uitgevoerd ter beoordeling van de vloeistofdichtheid of vloeistofkerendheid van de voorziening door een daartoe geaccrediteerd bedrijf. Wanneer de voorziening voldoet aan de eisen die gesteld worden aan de kwalificatie ‘vloeistofdicht’ zoals gesteld in het toegepaste protocol, wordt bij het inspectierapport een ‘Verklaring Vloeistofdichte Voorziening’ gevoegd. Het keuringsrapport of de 'Verklaring Vloeistofdichte Voorziening' (VVV) heeft vervolgens weer een geldigheid van zes jaar.

Alle rapporten en certificaten van onderzoeken, metingen, keuringen, inspecties en controles die van toepassing zijn op tankinstallatie moeten worden opgenomen in het logboek. Dit omvat onder meer:

  • een geregistreerd certificaat van de vloeistofdichte vloer of verharding (volgens BRL-7700) of een introductie-keuringsrapport of een aanlegcertificaat van een folie-baksysteem;
  • de resultaten van de jaarlijkse controle van de vloeistofdichte vloer of verharding overeenkomstig bijlage 6 van AS SIKB 6700;
  • De zesjaarlijkse inspectierapporten op vloeistofdichtheid volgens de bijlage 6 van AS SIKB 6700 (de VVV-verklaring);

In Nederland worden de erkende methoden voor inspectie van vloeistofdichtheid van bodembeschermende voorzieningen beschreven door AS SIKB 6700 en onderliggende protocollen. Eén van deze beschreven protocollen (6701) beschrijft de visuele inspectie. Een alternatief protocol voor de inspectie van vloeistofdichtheid van vloeren is de luchttest (6704), zie ‘Beschrijving’.

Volgens BRL-K903 moet de ‘opvang(bak)voorziening’ aantoonbaar blijvend dicht en sterk zijn. Dit kan bijvoorbeeld aantoonbaar gemaakt worden door de bak met water te vullen, waarbij dit 24 uur dicht moet blijven, hierbij rekening houdend met mogelijk verdampingsverlies. Ook mag men gebruik maken van een Verklaring Vloeistofdichte Voorziening op basis van CUR/PBV Aanbeveling 44, waarbij tijdens de inspectie aanvullend rekening gehouden moet worden met de hoogte van de vloeistofkolom in geval van een calamiteit en de sterkte van de bouwkundige constructie.

Frankrijk

Arrêté 03/10/’10 (opslag brandbare/ontvlambare vloeistoffen) vereist dat de exploitant zich verzekert van de duurzaamheid van de inrichting in de loop van de tijd.

Volgens de bijbehorende guide de lecture van het Franse ministerie impliceert dit een regelmatige controle van de goede staat. Voor inkuipingen van tanks die vallen onder het zogenaamde moderniseringsplan (‘plan de modernisation’), verwijst het document naar de guide professionnel DT 92. Daarnaast vermeldt het document ook inkuipingen met volumes kleiner dan deze in het toepassingsgebied van het moderniseringsplan. Voor deze inkuipingen kan de guide professionnel DT 92 een referentie zijn in het kader van het algemene programma voor onderhoud en monitoring van de installaties.

Ook het arrêté 04/10/’10 (diverse vergunningsplichtige opslaginrichtingen) vermeldt het opmaken van een ‘initiële staat’ van de installatie, een programma voor monitoring en een plan voor monitoring volgens de aanbevelingen van een ‘guide professionnel’ die wordt erkend door de bevoegde minister (of volgens een door de exploitant ontwikkelde methodologie die kan onderworpen worden aan een kritische analyse door een extern organisme). In de initiële staat worden de constructiekarakteristieken en de historiek van interventies (initiële controle, inspecties, onderhoud en eventuele herstellingen) opgenomen. De initiële staat en het monitoringsprogramma worden binnen twaalf maanden na ingebruikname opgesteld.

Het document DT 92 ‘Guide de surveillance des ouvrages de génie civil et structures - Cuvettes de rétention et fondations de réservoirs’ beschrijft hoe inspectie en onderhoud van tank en inkuiping verlopen. Het maakt hiervoor onderscheid (op basis van DT90, zie verder) tussen de ‘meest kritische’ installaties op vlak van milieurisico (installaties met R50 en R50/R53 (=gevaarlijk voor aquatisch milieu) boven 100m³ en installaties onderworpen aan arrêté 03/10/’10) en andere installaties. De meest kritische worden elk jaar nagezien, de andere om de 5 jaar. Verder beschrijft het een indeling in verschillende klassen van de staat van installaties, op basis van de ernst van de gebreken, gaande van klasse 1 (geen interventie buiten courant onderhoud vereist) over klasse 2 (gespecialiseerd onderhoud nodig) tot klasse 3 (herstelling nodig, met prioritaire subklasse 3P). Als bijlage bij het document is een uitgebreid overzicht van mogelijke gebreken (‘Catalogue des desordres’) die gebruikt wordt voor het nazicht van de inkuiping en fundering.

DT92 verwijst voor de afbakening van wat er valt onder het toepassingsgebied van het Plan de modernisation op haar beurt naar DT 90 ‘Guide professionnel pour la définition du périmètre de l’arrêté ministériel du 04/10/2010‘. DT 90 beschrijft een aantal types installaties die mogen uitgesloten worden van het Plan de modernisation omwille van hun beperkt risico zowel binnenin als rondom de inkuiping, waarvoor het een aantal criteria oplijst.

VK

Richtlijn HSG 176 vermeldt dat (bij opslag van brandbare of ontvlambare vloeistoffen) geen brandbaar materiaal, zoals vegetatie, rommel of afval, mag accumuleren in de inkuiping. Een onkruidverdelger die oxiderende stoffen bevat, mag niet gebruikt worden in opslagzones (of standplaatsen van tankers) omwille van het toegenomen brandgevaar. De richtlijn beschrijft verder dat er een regelmatige inspectie en reiniging is van onder meer inkuipingen en afvoervoorzieningen (interceptors).

Volgens Technical Measures Document Secondary Containment moet een inspectiesysteem in voege zijn om de integriteit van de inkuiping te verzekeren. Er moet gepaste aandacht besteed worden aan de afvoer om het verwijderen van regenwater toe te laten (zie ook 4.11). Dagelijks moet geaccumuleerd water worden verwijderd, wat ook bijdraagt tot het ontdekken van kleine lekken.

EI 19 ‘Fire precautions at petroleum refineries and bulk storage installations’ verwijst naar het COMAH Containment policy (gericht op Seveso inrichtingen), waarin staat dat de inkuiping onderworpen is aan periodieke inspectie en certificatie door een competent persoon aangaande hun staat en performantie.

CIRIA C736 ‘Containment systems for the prevention of pollution’ bevat een geïntegreerde benadering voor inspectie en onderhoud van bestaande installaties. Dit bestaat uit twee delen:

- het evalueren of een nieuwe of bestaande inkuiping geschikt is voor het type opslag, met eventuele aanbevelingen voor wijzigingen, en

- het behoud van de integriteit van de bestaande inkuiping

De initiële geschiktheid van een inkuiping op vlak van integriteit, dichtheid en sterkte wordt hierboven behandeld in titel 4.5tot 4.8. In CIRIA C736 staan echter ook aanbevelingen voor ‘initiële’ controles op deze aspecten van een bestaande, in gebruik zijnde, inkuiping waar dit niet voldoende gedocumenteerd is. Dit kan bijvoorbeeld een instrusief onderzoek zijn (bv. uitboren), niet-destructieve tests, of theoretische berekeningen op basis van meetbare eigenschappen en/of codes volgens dewelke de structuur gebouwd is.

Om de sterkte van een metselwerk of betonmuur te bepalen, beschrijft het document een in situ ladingstest als alternatief voor een gedetailleerd onderzoek. Dit vereist het aanbrengen van een horizontale kracht op de muur equivalent aan de volledige hydrostatische druk plus enige dynamische krachten die kunnen optreden (zie 4.8), en het monitoren van de muren op tekenen van beweging of de ontwikkeling van scheuren.

Het testen van vloeistofdichtheid is volgens het document problematisch, behalve voor kleine inkuipingen. Dit omwille van de vereiste volumes water, dat nadien moet worden verwijderd, en de mogelijkheid om zeer kleine dalingen in het waterniveau te wijten aan lekkage te detecteren. De meest kwetsbare plaatsen voor lekkage zijn de voegen en doorvoeringen. Op deze plaatsen kan bij geaccumuleerde regenval soms een vlek ontstaan aan de droge kant, waarop gecontroleerd kan worden bij een visuele controle. Het is een minimum om voegen en doorvoeringen lokaal te testen op dichtheid (het document vermeldt hiervoor het gebruik van een ‘limpet dam’, hetgeen men definieert als een dam die op het oppervlak hecht). Voor klasse 3 inkuiping moet bovendien een selectie van de wandpanelen getest worden.

Voor het testen van geprefabriceerde inkuipingen gebouwd volgens een bepaalde norm of standaard (bv. BS 799-5:2010), moet testen voor lekkage in overeenstemming zijn met die norm of standaard. Als dit niet het geval is, of de gevolgde standaard geen voorschrift heeft voor het testen van lekken, moet de methode van het in situ testen, hierboven beschreven, worden gevolgd.

Vloeistofdichte liners (bv. bij aarden inkuipingen) die door ouderdom of blootstelling aan de zon verslijten, moeten regelmatig vervangen worden. Bij vaststelling van schade, kunnen dichtingen aangebracht worden, of moet een gedeelte vervangen worden.

Het document baseert zich voor het aanbevolen regime van inspectie en onderhoud met het oog op behoud van integriteit (niet enkel inkuipingen, ook tankinstallatie zelf, en andere opvangvoorzieningen) op de milieurichtlijnen voor petroleum verdeelinstallaties door EI (2007):

Dagelijks:

  • Rondgang op site, identificeren en verwijderen afvalmaterialen
  • Tekenen van verslechtering van de tank of omgeving
  • Kleine lekken noteren, repareren en onmiddellijk opkuisen
  • Nazicht van de (olie)scheider(s) om te verzekeren dat ze correct werken
  • Inspectie van kleppen van de inkuiping om te verzekeren dat ze gesloten zijn
  • Verwijderen overtollig water uit inkuiping volgens procedures (ook na regenval). Indien regenwater niet accumuleert waar verwacht, kan dit een indicatie zijn van een lek van de inkuiping en moet dit verder onderzocht worden.
  • Nazicht lekbakken en -pannen.

Wekelijks:

  • Verwijderen van olie uit oliescheider.
  • Nazicht dat afvoerroosters/-deksels vrij zijn van rommel
  • (...)

Opvangvoorzieningen (waaronder inkuipingen):

Inspectie en onderhoud moeten worden uitgevoerd op regelmatige basis en de resultaten geregistreerd. Bijvoorbeeld scheuren in beton, falen van flexibele afdichtingen rond leidingen die doorvoeren en schade door dieren aan aarden inkuipingen kunnen de integriteit van de inkuiping compromitteren.

(...)

Waar componenten kritiek zijn voor de performantie van het opvangsysteem, moet de inspectie worden uitgevoerd door een competent persoon ervaren in de specifieke type structuur (bv. gewapend beton, metselwerk, aarden dijken, liners, enz.) Als algemene richtlijn mag verwacht worden dat

  • dagelijkse/wekelijkse inspecties worden uitgevoerd door operatoren
  • er een formele inspectie van de opvangvoorziening door een ‘fabrieksingenieur’ (works engineer) elke 6 tot 12 maanden
  • een gedetailleerde inspectie door een competent persoon elke vijf jaar.

Het inspectieregime moet echter ontwikkeld worden in overeenstemming met de regelgever om geschikt te zijn voor het risico en de leeftijd van de inrichting.

Safety and environmental standards for fuel storage sites (PSLG, 2009) legt het verband tussen het regime voor inspectie en onderhoud en de aanwezige voorzieningen voor afdichting en brandweerstand van voegen en doorvoeringen van leidingen (zie 4.5-4.7). Als deze niet voldoende waarborgen bieden, moet er frequente inspectie en vervanging zijn van de afdichtingen om ervoor te zorgen dat ze in goede conditie blijven.

VSA

Volgens FM 7-83 ‘Drainage and Containment Systems for Ignitable Liquids’ moeten afvoeren en goten vrij worden gehouden van belemmerend materiaal. Vloeistoffen moeten worden verwijderd om adequate inkuipingscapaciteit te behouden. Afvoersystemen worden inbegrepen in maandelijkse inspecties, met aandacht voor onder meer het verstoppen van afvoerrooster of -goten door gemorste viskeuze vloeistoffen, kleppen in de leidingen van het afvoersysteem die niet in hun correcte normale (open of gesloten) positie staan en accumulatie van water in het opvangsysteem.

Volgens FM 7-88 ‘Flammable Liquid Storage Tanks’ is een maandelijkse visuele inspectie vereist van onder meer de algemene orde en netheid, water accumulatie en vegetatie in inkuipingen en van de fysische staat van de inkuiping.

VERGELIJKING VLAREM II MET ANDERE STANDAARDEN

Het is niet evident om de verschillende standaarden onderling en met VLAREM te vergelijken. Er zijn immers verschillende regimes of programma’s in de verschillende standaarden, waarbij zowel de inhoud, de aard als de frequentie van de controle(s) verschillend zijn, evenals de bevoegdheid/erkenning van de persoon die de controle mag uitvoeren. Vaak hangt het regime ook af van de reeds getroffen maatregelen op niveau van de tankinstallatie zelf, of het niveau van de maatregelen die zijn getroffen in het ontwerp van de inkuiping (bv. types afdichtingen bij voegen/doorvoeringen).

De frequentie (3-jaarlijks) voor het beperkt onderzoek door een erkend/bevoegd deskundige opgelegd door de sectorale voorwaarden ligt eerder hoog in vergelijking met gelijkaardige technische keuringen in andere standaarden (veelal 5- of 6-jaarlijks. Anderzijds leggen sommige andere standaarden frequentere (bv. jaarlijkse) zelfinspecties op, en/of een nog frequentere (al dan niet gedocumenteerde) visuele controle op de zichtbare goede staat van de inkuiping, en de afwezigheid van hemelwater, product, vuil of andere. Daarnaast maken sommige standaarden een expliciete koppeling met het nemen van correctieve acties (verwijderen van vuil of vloeistoffen, vervangen of herstellen van delen van de inkuiping, enz.)[7]

Aanbevelingen voor het standaardkader in VLAREM

Voorstel: frequentie onderzoek in de huidige sectorale voorwaarden (art. 5.6.1.3.4, 5.6.1.3.14, 5.17.4.3.4 en art. 5.17.4.3.16) behouden. In sectorale voorwaarden (art. 5.6.1.3.4 en art. 5.17.4.3.4) verduidelijken dat het gedeelte van de inkuiping dat na plaatsing van de houder niet meer gecontroleerd kan worden, moet worden gecontroleerd voor plaatsing van de houder.

  •       Argumentatie: Het lijkt aangewezen de controle voor ingebruikname en de periodieke (beperkte en algemene) onderzoeken te behouden voor inrichtingen onderworpen aan de sectorale voorwaarden, omdat het behoud van integriteit van cruciaal belang is om de beschermende werking in de tijd te verzekeren. Er kan worden overwogen om de frequentie van beperkte onderzoeken te verlagen, om deze meer in lijn te brengen met andere standaarden. Deze andere standaarden leggen doorgaans wel bijkomend eisen op voor zelfinspectie. Het is echter op te merken dat de frequentie samenhangt met het beperkt en algemeen onderzoek van de tank zelf, en het dus niet aangewezen is deze te wijzigen voor de controle van de inkuiping. De sectorale voorwaarden voorzien reeds de mogelijkheid om van de termijnen af te wijken. De inspectiefrequentie kan eventueel afgestemd worden op de aanbevelingen van de leverancier/fabrikant, en de voorziene levensduur.

In bepaalde gevallen kan de inkuiping niet meer naar behoren gecontroleerd worden nadat de vaste houder in de inkuiping is geplaatst. Voorbeelden hiervan zijn een tank-in-tank waarbij er slechts een beperkte ruimte tussen de primaire en secundaire houder zijn, of een tank die rechtstreeks op de vloer van de inkuiping is geplaatst, waardoor de integriteit/dichtheid van deze vloer niet meer gecontroleerd kan worden. Team erkenningen van afdeling GOP heeft haar standpunt gepubliceerd over de vereiste aanwezigheid van een erkend deskundige bij de plaatsing van de houder.[8] Het lijkt echter aangewezen in VLAREM zelf te verduidelijken dat de inkuiping, of bepaalde delen ervan, in dergelijke gevallen ook voor de plaatsing van de houder gecontroleerd moet worden.

Voorstel: de inhoud van het beperkt en algemeen onderzoek uitbreiden met onderzoek wat betreft integriteit

  •       Argumentatie: Degradatie van een inkuiping zal leiden tot verlies van dichtheid of verlies van sterkte. Het is belangrijk om op te volgen of de integriteit, en dus dichtheid of sterkte van de inkuiping niet in het gedrang kan komen door slijtage of erosie. Dit hoeft niet noodzakelijk een praktijktest te zijn zoals hierboven beschreven, maar kan een evaluatie zijn door een erkend deskundige op basis van de combinatie van een visueel onderzoek en de gekende eigenschappen van de opslaginstallatie en inkuiping. In het algemeen is een controle normaal in eerste instantie visueel. Slechts als er problemen vermoed worden, wordt overgegaan op technische testen.

Voorstel: de inhoud van het beperkt en algemeen onderzoek anders formuleren zodat peilputten apart van inkuiping worden vermeld (bv. “... g) het onderzoek van de inkuiping voor wat betreft inhoud, dichtheid, verontreiniging en sterkte; h) het onderzoek van peilputten bij tankenparken; ...”)

  •     Argumentatie: Peilputten worden typisch niet beschouwd als een onderdeel van de inkuiping. Het voorstel zorgt voor verduidelijking.

Voorstel: Geen voorwaarden voor algemeen of beperkt onderzoek opnemen in algemene voorwaarden

  • Argumentatie: Er kan worden overwogen om ook (dezelfde of minder strenge) voorwaarden voor controle op te nemen in de algemene voorwaarden. Deze inkuipingen kunnen evenzeer degraderen, wat kan leiden tot milieu- en veiligheidsrisico’s. Wel zijn de gevolgen doorgaans kleiner, omdat meer risicovolle inrichtingen onderworpen zijn aan de sectorale voorwaarden. Het BC is geen voorstander om dergelijke controle op te leggen in de algemene voorwaarden.


 

Toon enkel technieken...
Aspecten
...op...
Beste beschikbare techniek
Milieuvriendelijke techniekTechnische aspectenMilieuaspectenBBT
BewezenAlgemeen toepasbaarInterne veiligheidKwaliteitGlobaal - technischWaterverbruikAfvalwaterLuchtBodemAfvalEnergie - elektriciteitsverbruikChemicaliënGlobaal - milieuExterne veiligheidEconomisch
Uitvoeren van controles op de inkuiping, met inbegrip van het verwijderen van gelekte vloeistoffen en onderhoudJa
  • Legende