Goede toegang voorzien in en rondom de inkuiping voor bediening, inspectie, onderhoud, evacuatie en interventie

Beschrijving

Vrije ruimte voor inspectie binnen inkuiping

Toegankelijkheid van werkruimtes valt onder de federale regelgeving rond arbeidsveiligheid en ergonomie, de Codex Welzijn op het Werk. Hier wordt enkel de ruimte nodig voor inspectie behandeld, omdat deze een rechtstreekse impact kan hebben op de kwaliteit van de controles (zie maatregel 'uitvoeren van controles op de inkuiping, met inbegrip van het verwijderen van gelekte vloeistoffen en onderhoud'), en dus op het beheersen van risico’s voor milieu en externe veiligheid.

Het laten van vrije ruimte tussen een tank en inkuipingswand is verwant met of draagt bij tot andere gewenste doelstellingen, zoals de veiligheidsafstanden voor brandgevaar of onverenigbare vloeistoffen[1] en de afstand die wordt gelaten tussen tank en inkuipingswand om het overslaan van een vloeistofgolf of -straal bij plots vrijkomen te verhinderen (zie maatregel 'de inkuiping zo ontwerpen en aanleggen dat vermeden wordt dat de vloeistofgolf- of straal over de wand slaat').

Middelen voor toegang en evacuatie

Toegankelijkheid van werkruimtes valt onder de federale regelgeving rond arbdeidsveiligheid en ergonomie, de Codex Welzijn op het Werk, en wordt hier niet behandeld.

Vrije ruimte rondom inkuiping

Rondom de inkuiping wordt voldoende vrije ruimte gelaten voor interventie. Dit wil zeggen dat er voldoende ruimte is voor toegang door het interne interventieteam of voor de externe hulpdiensten met voertuigen en andere uitrusting. Afhankelijk van de situatie (grootte van de inkuiping, beschikbare interventiemiddelen,...) is één toegangszijde voldoende, of zijn er meedere toegangszijden nodig voor een veilige en efficiënte interventie. Bovendien laat vrije ruimte aan de buitenzijde van de inkuiping toe de inkuiping zelf te inspecteren en onderhouden.

Beperking hoogte inkuipingswand

Een beperkte hoogte van de inkuipingswand verbetert de toegankelijkheid bij interventies, bv. voor het blussen of aanleggen van een schuimdeken op een plas van vluchtige acuut toxische, of brandbare of ontvlambare vloeistoffen. Het ontwerp van een inkuipingswand is een compromis tussen het beperken van de vloeroppervlakte van de vloeistof die kan vrijkomen en het beperken van de hoogte van de inkuipingswand. Ook indien geen specifieke voorzieningen aanwezig zijn voor het verwijderen van gelekte vloeistof uit de inkuiping, kan dit een beperkende factor zijn voor de hoogte van de inkuiping, bijvoorbeeld als de enige optie is om de gelekte vloeistof over de wand heen te pompen. Lage wandhoogtes (1-1,5 m) worden vaak gebruikt om brandbestrijding, en interventies in het algemeen, te faciliteren, maar zijn een zwakke bescherming tegen het terechtkomen van een vloeistofstraal of -golf over de wand (zie maatregel 'de inkuiping zo ontwerpen en aanleggen dat vermeden wordt dat de vloeistofgolf- of straal over de wand slaat'). De lage wandhoogte, en de ermee gepaarde toename van de ingekuipte vloeroppervlakte biedt betere ventilatie (belangrijk om gevaar op insluiting van gevaarlijke dampen te reduceren). Meer plaats wordt ingenomen maar de hydrostatische druk op de wand zal minder zijn. De wand zal goedkoper zijn om te ontwerpen en aan te leggen.

Toepasbaarheid

Het laten van voldoende vrije ruimte voor inspectie is algemeen toepasbaar. Waar er plaatsgebrek is, kan in samenspraak met een erkend milieudeskundige nagegaan worden of de opstelling toelaat voldoende controles uit te voeren, zo nodig via alternatieve technieken. In vele gevallen is aan de vrije ruimte aan de binnenzijde reeds voldaan door de inkuipingscapaciteit (zie maatregel 'een inkuiping voorzien met voldoende opvangcapaciteit') of het voorzien op een vloeistofgolf of -straal (zie maatregel 'de inkuiping zo ontwerpen en aanleggen dat vermeden wordt dat de vloeistofgolf- of straal over de wand slaat'). Het voorzien van voldoende vrije ruimte aan de buitenkant is algemeen toepasbaar. Het beperken van de hoogte van de inkuipingswand is een compromis met het beperken van de vloeroppervlakte, het voorkomen dat vloeistof over de wand heen kan terechtkomen, enz. Het beperken van de hoogte is vooral relevant voor vloeistoffen waar in noodgevallen een schuimlaag of ander blusmiddel moet aangebracht worden op de vloeistofplas (brandbare en ontvlambare vloeistoffen, vluchtige vloeistoffen met schadelijke dampen, enz.)

Milieu- en veiligheidsaspecten

Goede inspectie en onderhoud van tank en inkuiping verlagen het milieurisico (zie maatregel 'uitvoeren van controles op de inkuiping, met inbegrip van het verwijderen van gelekte vloeistoffen en onderhoud'). Een efficiënte interventie verlaagt het risico voor de omgeving.

Financiële aspecten

Beperkte of geen meerkost in verhouding tot de aanleg van tank en inkuiping zelf.

Codes van goede praktijk en regelgeving

ALGEMEEN

Vrije ruimte voor inspectie binnen de inkuiping

Volgens de algemene voorwaarden van VLAREM moet de afstand tussen houders en inkuipingswand 1 m zijn voor tanks (en vaten) groter dan 220 liter. Het is mogelijk dat een grotere afstand (helft hoogte tank) nodig is om te voorkomen dat vloeistof over de inkuipingswand geprojecteerd kan worden in geval van afwezigheid van een ringmantel of dubbelmantelhouder (zie maatregel 'de inkuiping zo ontwerpen en aanleggen dat vermeden wordt dat de vloeistofgolf- of straal over de wand slaat'). Onder de sectorale voorwaarden zijn geen bepalingen over minimale afstand tussen houders en inkuipingswand opgenomen.

De Belgische Codex Welzijn op het Werk vermeldt dat een afstand, minstens gelijk aan de helft van de hoogte der tanks, tussen deze en de binnenste onderkant van de inkuipdam zal worden gelaten. Deze afstand mag verminderd worden tot 30 centimeter indien de tank door een ringmantel is omgeven (zie ook maatregel 'de inkuiping zo ontwerpen en aanleggen dat vermeden wordt dat de vloeistofgolf- of straal over de wand slaat'). Er moet een ruimte voor inspectie tussen de tanks en de inkuiping van tenminste 50 centimeter zijn, alle andere doorgangen voor bediening 1 meter.

Het Engelse Department for Environment, Food and Rural Affairs vermeldt in de richtlijn Guidance note for the Control of Pollution (Oil Storage) (England) Regulations 2001 een minimumafstand van 750 mm tussen tank en inkuipingswand waar mogelijk om de tanks te kunnen inspecteren op corrosie of lekken (zie maatregel 'uitvoeren van controles op de inkuiping, met inbegrip van het verwijderen van gelekte vloeistoffen en onderhoud'). Guidance Note on Storage and Transfer of Materials for Scheduled Activities van EPA Ierland en Guidance note for the water environment (oil storage) regulations 2006 van EPA Schotland schrijven eenzelfde afstand voor.

De Franse regelgeving (Arrêté 03/10/10) eist dat de afstand tussen de inkuipingswanden en de tankwand(en) ten minste gelijk is aan de hoogte van de inkuipingswand ten opzichte van de bodem van de inkuiping. Hierbij is niet gespecifieerd of dit is omwille van mogelijk overslaande vloeistof (zie maatregel 'de inkuiping zo ontwerpen en aanleggen dat vermeden wordt dat de vloeistofgolf- of straal over de wand slaat'), of omwille van bereikbaarheid, maar het draagt in elk geval bij tot de toegankelijkheid.

Volgens BRL-K 903 moet, bij plaatsing binnen gebouwen, de onderlinge afstand tussen tanks onderling en andere objecten/voorzieningen op kortste zijde minimaal 0,50 m en aan de langszijde minimaal 0,25 m zijn voor controle en onderhoudsdoeleinden. Bij situering buiten moet de onderlinge afstand tussen stalen tanks of bakken minimaal 0,25 m zijn.

Deze afstanden uit BRL-K 903 worden in PGS 30 en PGS 31 overgenomen. Indien de tank op dusdanig kleine afstand is geplaatst van andere objecten zodat toegang voor onderhoud of (her)keuring beperkt is, moet deze kunnen worden verplaatst.

De richtlijn HSG 176 (VK) vermeldt dat de inkuipingswand niet te dicht bij de tank mag liggen. Minimum aanbevolen afstanden zijn 1 m voor tanks tot 100 m³ en 2 m voor tanks boven 100 m³. Hierbij is niet gespecifieerd of dit is omwille van mogelijk overslaande vloeistof (zie maatregel 'de inkuiping zo ontwerpen en aanleggen dat vermeden wordt dat de vloeistofgolf- of straal over de wand slaat'), of omwille van bereikbaarheid, maar het draagt in elk geval bij tot de toegankelijkheid.

De afstand tussen de tankwand en de voet van de inkuipingswand aan de binnenzijde is volgens NFPA 30 (VS) minstens 1,5 m.

Middelen voor toegang en evacuatie

Volgens de sectorale voorwaarden in VLAREM worden, als de inkuiping breder is dan 30 m, de reddingsladders of -trappen zo geplaatst dat een persoon die vlucht geen grotere afstand moet afleggen dan de halve breedte van de inkuiping plus 15 m om een reddingsladder of -trap te bereiken. Volgens de algemene voorwaarden moeten tenminste alle 50 meter reddingsladders of trappen worden voorzien.

Vrije ruimte rondom de inkuiping

Volgens de sectorale voorwaarden van VLAREM wordt de bereikbaarheid van het tankenpark zodanig opgevat dat:

1° het verkeer in de zones waar redelijkerwijze brand- en ontploffingsgevaar bestaat tot een minimum wordt beperkt;

2° het tankenpark op een gemakkelijke wijze toegankelijk is;

3° een gemakkelijke toegang bestaat voor het interventiematerieel;

4° de voertuigen waarmee de producten worden af- of aangevoerd zich tijdens het laden of lossen, voorzover dit technisch mogelijk is, bevinden op een laad-losplaats gelegen buiten de reglementaire grootte van de rijbaan

De Franse regelgeving (Arrêté 03/10/10) eist dat de inkuipingen bereikbaar zijn voor mobiele blustoestellen, indien deze voorzien zijn in de blusstrategie, langs ten minste twee tegenover elkaar gelegen zijden bereikbaar met een brandweg en rekening houdende met heersende winden. Deze bepaling geldt niet voor bestaande installaties.

Volgens PGS 29 en PGS 31 moet de verharde infrastructuur zo zijn ontworpen en onderhouden dat te allen tijde de bij de beheersing of bestrijding van een incident vereiste voorzieningen en installaties door de hulpdiensten kunnen worden bereikt met de daartoe vereiste middelen. Tankputten en gebouwen moeten ongehinderd kunnen worden bereikt door de hulpdiensten via ten minste twee onafhankelijke wegen. Tankputten moeten met ten minste twee zijden aan goed berijdbare wegen grenzen. Volgens PGS 31 moet de breedte van de wegen minstens 3,5 meter zijn, 4,5 meter bij obstakels. De vrije doorrijhoogte is minstens 4,2 meter. Doodlopende rijpaden langer dan een voertuig moeten zoveel mogelijk in het ontwerp worden vermeden. Indien er toch sprake is van een doodlopend rijpad dat langer is, dan moet de breedte van dit pad ten minste 5,5 meter zijn en moet er aan het eind een keerlus aanwezig zijn.

Volgens EI 19 moet elke grote opslagruimte voor ontvlambare stoffen van ten minste twee zijden bereikbaar zijn. Waar mogelijk, moeten dit tegenovergestelde zijden zijn. Aanbevolen breedte is 6 meter voor tweerichtingswegen, 4 meter voor éénrichtingswegen.

Volgens NFPA 30 moet om toegang toe te laten minstens 3 meter gelaten worden tussen de inkuipingswand en de eigendomsgrens.

De Tankenparken richtlijn van de Brandweer Antwerpen schrijft voor dat het wegenplan zo moet zijn ontworpen, dat ten allen tijde de installaties, tankputten en gebouwen ongehinderd kunnen worden bereikt via ten minste twee onafhankelijke wegen. (...) Tankputten moeten met ten minste twee zijden aan goed berijdbare wegen grenzen. (...) Als richtlijn geldt verder dat de afstand van het middelpunt van de tankvloer van iedere tank tot de rand van de beider wegen niet meer dan 50 m bedraagt.[2]

Beperken hoogte inkuipingswand

De Franse regelgeving (Arrêté 03/10/10) beperkt de hoogte van de inkuipingswanden tot 3 meter ten opzichte van het externe maaiveld. Een grotere hoogte kan voorzien worden door prefectoraal besluit voorzover ze toelaat de oppervlakken vatbaar voor brand te beperken tot een waarde kleiner dan 5.000 vierkante meter voor brandbare vloeistoffen die niet mengbaar zijn met water en tot 2.000 vierkante meter voor brandbare vloeistoffen die mengbaar zijn met water (zie ook 4.9), op voorwaarde dat deze hoogte verenigbaar is met de inzet van verplaatsbare mobiele blustoestellen. Deze voorwaarden gelden niet voor bestaande installaties.

De tankenpark richtlijn van de Brandweer Antwerpen schrijft voor dat het maximaal hoogteverschil tussen het niveau waar de voertuigen van de brandweer staan opgesteld en de rand van de tankputdijk 3 meter bedraagt. Dit geldt minstens langs beide toegangszijden van de tankput die voor de brandweer voorzien zijn.

Richtlijn FM 7-88 van FM Global schrijft een maximale hoogte voor van 2 meter, onafhankelijk van het materiaal waaruit de wand is opgetrokken, om het insluiten van ontvlambare dampen te vermijden, en om toegang voor het blussen te bevorderen.

Volgens Guidance Note on Storage and Transfer of Materials for Scheduled Activities van EPA Ierland is de maximale hoogte 1,5 meter omwille van brandbestrijding, evacuatie uit de ingekuipte ruimte in geval van nood en natuurlijke ventilatie.

VERGELIJKING VLAREM II MET ANDERE STANDAARDEN

In bijlage ‘Toegang’ zijn de aspecten met betrekking tot toegankelijkheid vergeleken.

  • De vereiste vrije ruimte voor inspectie aan de binnenkant inkuiping is doorgaans van eenzelfde grootteorde, en ze varieert tussen 0,25 m en 2 m. In VLAREM is dit 1 meter volgens de algemene voorwaarden (niet specifiek voor inspectie).
  • VLAREM legt een aantal voorwaarden op voor de bereikbaarheid van een tankenpark. In tegenstelling tot VLAREM, wordt in sommige andere standaarden de vereiste opgelegd dat de inkuiping langs 2 zijden bereikbaar is. Sommige standaarden leggen ook concrete minimum breedtes op voor toegangswegen, en/of een maximum afstand van de weg tot het midden van de tank.
  • VLAREM legt geen beperking op aan de hoogte van de inkuipingswand. De weinige standaarden die dit wel doen, beperken deze tot 1,5-3 m.

Aanbevelingen voor het standaardkader in VLAREM

Opmerking: sommige van onderstaande voorstellen zijn niet weerhouden in de voorstellen voor VLAREM in hoofdstuk 6 (zie 6.4.7) omwille van de beperkte meerwaarde ten opzichte van de huidige voorwaarden in VLAREM II, en de te grote complexiteit of te voorschrijvende middelvoorschriften, volgens het oordeel van het begeleidingscomité. Ze worden in dit hoofdstuk echter wel als aanbevelingen behouden omdat, zoals hierboven toegelicht, ze een goede weerspiegeling zijn van de effectieve risico’s, en deze informatie nuttig kan zijn bij de concrete invulling van doelvoorschriften of bij afwijkingsaanvragen. De weerhouden voorstellen staan hieronder in zwarte tekst, de niet weerhouden voorstellen in grijze tekst.

Vrije ruimte voor inspectie binnen inkuiping

  • Voorstel: Algemene voorwaarde in VLAREM over minimale afstand tussen tank en inkuipingswand versoepelen tot 75 cm, en specifiëren dat dit de afstand is nodig voor inspectie. Deze voorwaarde ook opnemen bij de sectorale voorwaarden.
    • Argumentatie: Hierdoor ligt de voorwaarde meer in lijn met de meeste andere standaarden. Om harmonisering tussen algemene en sectorale voorwaarden te creëren, wordt de voorwaarde op beide plaatsen vermeld. Naast de vrije ruimte voor inspectie, moet ook rekening worden gehouden met de afstand vereist om golfoverslag te vermijden (zie hiervoor aanbeveling in maatregel 'de inkuiping zo ontwerpen en aanleggen dat vermeden wordt dat de vloeistofgolf- of straal over de wand slaat'). Die afstand zal in vele gevallen groter zijn, behalve waar een een ringmantel (of equivalent) of de eigenschappen van de vloeistof ervoor zorgt dat de afstand beperkt kan worden. Waar er plaatsgebrek is, kan in samenspraak met een erkend milieudeskundige nagegaan worden of een kleinere afstand toelaat voldoende controles uit te voeren, zo nodig via alternatieve technieken. Voor andere bepalingen m.b.t. toegankelijkheid, wordt verwezen naar de Codex Welzijn op het Werk.

Middelen voor toegang en evacuatie

  • Voorstel: De sectorale en algemene voorwaarden in VLAREM schrappen.
    • Argumentatie: Voor bepalingen m.b.t. toegankelijkheid, wordt verwezen naar de Codex Welzijn op het Werk.

Vrije ruimte rondom de inkuiping

  • Voorstel: De sectorale voorwaarden in VLAREM aanvullen met de onderlijnde tekst: de bereikbaarheid van het tankenpark wordt zodanig opgevat dat:

1° het verkeer in de zones waar redelijkerwijze brand- en ontploffingsgevaar bestaat tot een minimum wordt beperkt;

2° het tankenpark op een gemakkelijke wijze toegankelijk is;

3° een gemakkelijke toegang bestaat voor het interventiematerieel. Bij mobiele blussing van een tankenpark met ontvlambare of brandbare vloeistoffen (vlampunt tot 100 °C) en bij acuut toxische vloeistoffen van gevarencategorie 1 en 2, is het tankenpark ten minste aan twee zijden bereikbaar via goed berijdbare wegen. De breedte van deze weg is minstens 6 meter voor een niet doodlopende weg en 8 meter voor een doodlopende weg. Hiervan kan afgeweken worden in overleg met de brandweer.;

4° de voertuigen waarmee de producten worden af- of aangevoerd zich tijdens het laden of lossen, voorzover dit technisch mogelijk is, bevinden op een laad-losplaats gelegen buiten de reglementaire grootte van de rijbaan

  • Argumentatie: Dit voorstel is een behoud van de huidige sectorale voorwaarde, uitgebreid met specifieke minimale vereisten voor toegankelijkheid bij mobiele blussing bij ontvlambare of brandbare vloeistoffen, en bij acuut toxische vloeistoffen van gevarencategorie 1 of 2 (onderlijnd). De voorgestelde voorwaarden liggen in lijn met andere standaarden, en worden gesteund door de brandweer. Omdat de benodigde vrije ruimte afhangt van de hoogte van de inkuipingswanden en andere obstakels, is een minimale breedte gekozen, die in overleg met de brandweer kan/moet vergroot worden. Er is geen eensgezindheid binnen het begeleidingscomité of dergelijke voorwaarde aangewezen is voor de brandbare vloeistoffen met een vlampunt boven 100 °C. In het voorstel wordt de verplichting voorgesteld voor vloeistoffen met een vlampunt tot 100 °C. De meeste risicovolle brandbare vloeistoffen vallen hieronder. Hiervan kan worden afgeweken in overleg met de brandweer.

Een herhaling in de algemene voorwaarden is niet nodig, omdat tankenparken steeds onder de sectorale voorwaarden vallen.

Beperking hoogte inkuipingswand

  • Voorstel: In sectorale voorwaarden een bijkomende voorwaarde opnemen: tenzij ontvlambare of brandbare vloeistoffen, is de maximale hoogte van de inkuipingswand ten opzichte van het externe maaiveld 3 meter, tenzij voor een enkele tank in een inkuiping. In overleg met de brandweer kan deze hoogte verhoogd worden, als de nodige middelen en ruimte beschikbaar zijn om een eventuele brand in de inkuiping met hogere wanden te blussen.
    • Argumentatie: Dit voorstel is nieuw ten opzichte van de huidige VLAREM voorwaarden. Het ligt in lijn met andere standaarden die beperkingen opleggen aan de hoogte van de inkuipingswand. Het is zinvol dergelijke voorwaarde in te voeren om een effectieve blussing van een eventuele brand toe te laten. Volgens de brandweer is brandbestrijding quasi onmogelijk als de inkuipingshoogte meer dan 3 m hoog is, tenzij bij een eigen inkuiping per tank.

Er is geen eensgezindheid binnen het begeleidingscomité of dergelijke voorwaarde aangewezen is voor de brandbare vloeistoffen met een vlampunt boven 100 °C. In het voorstel wordt de verplichting voorgesteld voor alle brandbare vloeistoffen. Voor brandbare vloeistoffen zijn de voorwaarden voor inkuipingscapaciteit minder streng (zie maatregel 'een inkuiping voorzien met voldoende opvangcapaciteit'), dus is een beperking van de hoogte hier minder vaak een knelpunt.

Een beperking op de hoogte van de inkuipingswand lijkt verder ook aangewezen voor vluchtige producten met andere gevaarlijke eigenschappen (in het bijzonder acuut toxische stoffen categorie 1 en 2) waarbij een schuimdeken wordt aangelegd om blootstelling in de omgeving te vermijden. Sommige (acuut toxische) producten zullen een schuimdeken echter snel afbreken.

Een derde mogelijke reden voor het beperken van de hoogte is het verwijderen van gelekt product uit de inkuiping.

In overleg met de brandweer kan een hogere wand toegelaten worden, in functie van de beschikbare middelen en ruimte rondom de inkuiping (zie vorig punt). Immers, bij een hogere wand moet de brandweer de mobiele middelen op een grotere afstand kunnen plaatsen om over de wand te kunnen blussen, om een schuimdeken tegen vervluchtiging van het product aan te leggen of om gelekt product te verwijderen. Bijvoorbeeld als de volledige interventie zelfstandig (automatisch) kan uitgevoerd worden met vaste middelen (een vaste, automatische schuim- en/of blusinstallatie, voorzieningen om lek te verwijderen, etc.), kan een hogere inkuipingswand aangelegd worden. Met zelfstandig uitvoeren van de volledige interventie wordt bedoeld dat, voor zover van toepassing, blussen, aanleggen van een schuimdeken, beheersen van het lek, en verwijderen van product, kunnen worden uitgevoerd met eigen, vaste middelen, zonder tussenkomst van externe brandweerdiensten.

 

Toon enkel technieken...
Aspecten
...op...
Beste beschikbare techniek
Milieuvriendelijke techniekTechnische aspectenMilieuaspectenBBT
BewezenAlgemeen toepasbaarInterne veiligheidKwaliteitGlobaal - technischWaterverbruikAfvalwaterLuchtBodemAfvalEnergie - elektriciteitsverbruikChemicaliënGlobaal - milieuExterne veiligheidEconomisch
Goede toegang voorzien in en rondom de inkuiping voor bediening, inspectie, onderhoud, evacuatie en interventieJa
  • Legende