Aanwezigheid van hemelwater in de inkuiping vermijden of beperken

Beschrijving

De aanwezigheid van hemelwater in de inkuiping kan vermeden worden door de tank inpandig op te stellen of de inkuiping volledig te overdekken / onder een luifel te plaatsen. De brandweer merkt op dat het overdekken van opslag het blussen kan bemoeilijken.

In niet overdekte opslaginrichtingen, kan er hemelwater terechtkomen in de inkuiping. Dit kan een gedeelte van de inkuipingscapaciteit in beslag nemen, waardoor de beschikbare capaciteit verkleint (zie 4.2). In geval van lek van een gevaarlijke of brandbare vloeistof kan het aanwezige hemelwater verontreinigd geraken. Daarom wordt hemelwater steeds zo snel mogelijk gecontroleerd afgevoerd. Bij het afvoeren van het hemelwater wordt erover gewaakt dat er geen verontreinigende vloeistoffen aanwezig zijn in het water. Een hellende vloer zorgt ervoor dat hemelwater dat in een niet overdekte inkuiping terechtkomt ook afvloeit, typisch naar een afvoerput of pompput, en op die manier gemakkelijker verwijderd kan worden.

Om te vermijden dat in geval van een lek, het gevaarlijke product via de riolering terecht komt in de omgeving zijn er volgens de Seveso-inspectiediensten verschillende mogelijkheden (in volgorde van dalende voorkeur):

  • de inkuiping staat niet in verbinding met de (interne of publieke) riolering (er is geen verbinding of ze is altijd gesloten) en het hemelwater wordt via pompen uit de inkuiping gepompt (via een leiding of flexibel die over de muur de inkuiping gaat)
  • de inkuiping staat wel in verbinding met de (interne of publieke) riolering, maar de afvoer van het hemelwater is steeds gesloten en wordt slechts onder gecontroleerde omstandigheden geopend om hemelwater te laten weglopen
  • de inkuiping staat wel in verbinding met de (interne of publieke) riolering, en de afvoer staat permanent open maar er is een detectiesysteem dat de afvoer afsluit wanneer gevaarlijke stoffen in de inkuiping terecht komen. Mogelijke parameters voor detectie zijn pH, geleidbaarheid, TOC, …

Indien systemen aanwezig zijn voor het automatisch afsluiten van de afwatering, is het belangrijk de volledige werking van de systemen regelmatig te testen. Daarbij wordt zowel de goede werking van de detectie als van de afsluiter nagegaan.

De periodieke controle van de aanwezigheid van water in de inkuiping en de gesloten stand van de afsluitkleppen in de afvoer worden geformaliseerd door bijvoorbeeld het gebruik van een checklist, met vermelding van datum en handtekening. Deze controles kunnen uitgevoerd worden tijdens dagelijkse rondgangen van het personeel in de installatie.

De aanwezigheid van contaminaties in het water zal men in heel wat gevallen visueel of op basis van de geur kunnen vaststellen. In die gevallen waar de opgeslagen stoffen een kleurloos en geurloos mengsel met water vormen, zal een analyse van het hemelwater nodig zijn om te bepalen of het aan de lozingsnormen voldoet.

Toepasbaarheid

Het vermijden of beperken van hemelwater in de inkuiping is algemeen toepasbaar. Een standaard-open, actief systeem met automatische sluiting bij detectie van verontreiniging (op basis van pH, TOC, of andere parameter) is enkel toepasbaar bij producten waarvoor de detectie (en daaropvolgende afsluiting) voldoende gevoelig en snel is om te vermijden dat de verontreiniging in de riolering of oppervlaktewater terechtkomt. Ze zijn geen optie bij opslag van wisselende producten.

Milieu- en veiligheidsaspecten

Overdekken van de inkuiping voorkomt hemelwaterverontreiniging helemaal en zorgt ervoor dat de volledige inkuipingscapaciteit steeds beschikbaar blijft. Het overdekken kan wel het blussen bemoeilijken. Regelmatige afvoer van hemelwater beperkt de hoeveelheid water die verontreinigd kan worden in geval van een lek en garandeert dat de benodigde inkuipingscapaciteit (zie 4.2) beschikbaar blijft. Een hellende vloer zorgt ervoor dat hemelwater dat in een niet overdekte inkuiping terechtkomt ook afvloeit, typisch naar een afvoerput of pompput, en op die manier gemakkelijker verwijderd kan worden. Gecontroleerde afvoer voorkomt dat verontreinigd hemelwater in de openbare riolering of in het oppervlaktewater terecht kan komen.

Een standaard-open, actief afvoersysteem met automatische sluiting voorkomt accumulatie van hemelwater in de inkuiping, maar heeft een zekere faalkans.

Financiële aspecten

Een afvoersysteem dat gesloten is behalve tijdens de afvoer van (niet verontreinigd) hemelwater en de controle van het water, of een afvoersysteem dat automatisch afsluit bij het detecteren van verontreiniging, vergt investeringen en operiationele kosten. Het overdekken van de inkuiping vergt een (doorgaans grotere) investering.

Door deze investeringen worden wel mogelijke heffingen of schadekosten voor het lozen van verontreinigd water vermeden. Op lange termijn kan het in sommige gevallen kosteneffectief zijn om een overdekking te voorzien voor de inkuiping.

Codes van goede praktijk en regelgeving

De algemene voorwaarden in VLAREM bevatten geen specifieke bepalingen rond het verwijderen van hemelwater uit de inkuiping. De sectorale voorwaarden in VLAREM II, art. 5.17.4.3.11 en art. 5.6.1.3.10 vermelden:

Alle nodige maatregelen worden getroffen om het hemelwater dat zich eventueel in de inkuiping bevindt regelmatig te verwijderen. Alvorens het hemelwater te verwijderen, verzekert de exploitant zich van de afwezigheid van het opgeslagen product in het water. Ingeval het water opgeslagen producten bevat, treft hij alle maatregelen om verontreiniging van bodem, grond- of oppervlaktewater te voorkomen.

In Bijlage 5.3.2 (sectorale lozingsvoorwaarden) staan voorwaarden met betrekking tot hemelwaterafvoer, die ook relevant zijn voor bepaalde inkuipingen, namelijk voor sectoren 52 ‘Vloeibare koolwaterstoffen (installaties voor het ontvangen, opslaan en laden van) die als tussen-, eind- of afvalproduct zijn bestemd voor een verdeler of verbruiker (bepaalde inrichtingen, vermeld in rubriek 6 of rubriek 17, en de inrichtingen als vermeld in rubriek 6.5 van de indelingslijst)’ en 53 ‘Vloeibare productenopslag van vloeibare gevaarlijke stoffen)(bepaalde inrichtingen, vermeld in rubriek 17 van de indelingslijst), alsook opslag van allerlei vloeibare producten van wisselende aard (bepaalde inrichtingen als vermeld in rubriek 48 van de indelingslijst)’.

De middelvoorschriften in punt c) zijn voor beide sectoren:

“c) gemeenschappelijke bepalingen die van toepassing zijn op de lozingen in oppervlaktewater en in riolering:

• alle door koolwaterstoffen verontreinigde afvalwaters worden, voor ze geloosd worden, verzameld en afgevoerd naar een bezink- en koolwaterstofverwijderingsinstallatie;

• het systeem voor het afvoeren van de met koolwaterstoffen verontreinigde afvalwaters is duidelijk gescheiden van het afvoersysteem voor het huishoudelijk afvalwater. Met het oog op de vermindering van de hydraulische belasting en de dimensionering van het systeem om de koolwaterstoffen te verwijderen, wordt het hemelwater dat niet met koolwaterstoffen verontreinigd is, afzonderlijk of met het huishoudelijk afvalwater afgevoerd;

• de door koolwaterstoffen verontreinigde afvalwaters worden als volgt opgevangen en afgevoerd:

• het regenwater en het spuiwater, afkomstig van de ingekuipte zones van tankparken en bovengrondse houders voor vloeibare koolwaterstoffen, worden afgevoerd via een afzonderlijke controleklep in de afvoerleiding vóór de bezink- en koolwaterstofverwijderingsinstallatie(s). Deze controleklep is normaal gesloten om de ingekuipte zones af te sluiten als een lek optreedt in een tank of in een bovengrondse houder voor vloeibare koolwaterstoffen. Voormelde controleklep wordt uitsluitend geopend om het regenwater te laten afvloeien;

• het afvalwater dat afkomstig is van de laad- en losplaatsen, wordt verzameld in een of meer wachtbekkens, telkens voorzien van een controleklep, waarmee het wachtbekken van de afvoerleiding naar de bezink- en koolwaterstofverwijderingsinstallatie(s) afgezonderd kan worden;

• het drainagewater van de doorlatende zones wordt afgevoerd naar de bezink- en koolwaterstofverwijderingsinstallatie(s).

Het Franse Arrêté de 12/10/11 relatif aux installations classées soumises à autorisation au titre de la rubrique 1434-2 de la législation des installations classées pour la protection de l'environnement (voor ontvlambare/brandbare vloeistoffen) legt het volgende op:

De exploitant voorziet voorzieningen en procedures om de verwijdering van water dat zich in de geïnstalleerde opvangsystemen accumuleert te verzekeren. Deze voorzieningen:

  • zijn vloeistofdicht in gesloten positie voor de brandbare vloeistoffen die kunnen opgevangen worden
  • zijn dicht (of stoppen indien het gaan om actieve voorzieningen), behalve tijdens het ledigen, of voorzien van een automatische sluiting in geval van accidenteel vrijkomen van brandbare vloeistoffen
  • kunnen bediend worden zonder het opvangsysteem te moeten betreden

De open of gesloten positie van deze voorzieningen is duidelijk herkenbaar zonder het opvangsysteem te moeten betreden.

Volgens de PGS 29 ‘Bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks’ moet elke tankput of putcompartiment zijn voorzien van een drainage en/of rioleringssysteem dat onafhankelijk werkt van het rioleringssysteem van andere tankput(ten) en/of tankputcompartiment(en). Indien een tankput is verdeeld in putcompartimenten, moet elk putcompartiment zijn uitgerust met een eigen afsluitbare afvoervoorziening op het rioolsysteem. Met onafhankelijke werking wordt bedoeld dat er niet onbedoeld vloeistoffen vanuit de ene tankput in de andere tankput kunnen stromen.

De afsluiter bestemd voor het afvoeren van water uit de tankput moet buiten de tankput zijn opgesteld en gesloten worden gehouden, tenzij voor de gecontroleerde afvoer van hemelwater de afsluiter moet worden geopend. Indien de afsluiter uitsluitend bestemd is voor de afvoer van hemelwater mag deze ook binnen de tankput gesitueerd zijn. De afvoer mag uitsluitend plaatsvinden nadat uit controle is gebleken dat het water betreft dat zich onder normale bedrijfsomstandigheden heeft verzameld in de tankput (drainage water) en niet meer of anders is verontreinigd dan men hierbij mag verwachten. De stand van de afsluiter moet ter plaatse verifieerbaar zijn. Gecontroleerd afvoeren van hemelwater uit de tankput mag ook plaatsvinden door middel van pompen. Automatische schakeling van de pompen is niet toegelaten (handregeling).

Elke tankput voorzien van tanks met een vast dak voor de opslag van PGS-klasse 1 en/of 2 moet zijn uitgerust met een voorziening die de afvoer van (blus)water mogelijk maakt. Deze voorziening moet zo zijn aangelegd dat ongewild overhevelen van het in de tankput aanwezige (blus)water niet kan plaatsvinden. Indien gebruik gemaakt wordt van een aansluitpunt of van handmatige bediening voor het afvoeren van bluswater, moet dit aansluitpunt of deze handmatige bediening buiten de warmtestralingcontour liggen zoals beschreven in voorschrift 4.3.6 in relatie tot een tankputbrand en de bestrijdingstijd vanaf het ontstaan van de brand langer dan 30 minuten bedraagt. Deze voorziening heeft tot doel om bij onvoorzienbare omstandigheden het overtollige blus/koelwater af te kunnen afvoeren. Bluswaterafvoer mag ook via drainage of rioolafvoer mits dit brandveilig is.

Vanuit de Activiteitenregeling wordt voor het opslaan van gasolie in een stationaire bovengrondse opslagtank verwezen naar onder meer volgende voorschriften uit PGS 30 ‘Vloeibare brandstoffen - bovengrondse tankinstallaties en afleverinstallaties’:

Het hemelwater moet uit de lekbak worden afgevoerd door een leiding waarin (buiten en zo dicht mogelijk bij de wand) een normaliter gesloten afsluiter is aangebracht. Deze voorziening kan achterwege blijven, indien boven de lekbak een afdak is aangebracht, zodanig dat geen hemelwater in de lekbak kan komen.

Toelichting:

Het doel van dit voorschrift is beheersing van het, potentieel vervuilde, regenwater. Dit kan door een afdak worden gerealiseerd, maar ook op andere wijze (opvang, afvoer, controle, lozing/behandeling). Voor dubbelwandige tanks speelt dit niet als zij niet in een lekbak zijn geplaatst.

Volgens de HSG 176 richtlijn uit het Verenigd Koninkrijk voor opslag van ontvlambare vloeistoffen mag hemelwater (surface water) niet verzamelen in de inkuiping. Het laten afhellen van de vloer weg van de tank laat toe om water over te hevelen of te pompen over de inkuipingswand (zie 4.9). Aangezien, zeker voor grotere inkuipingen, verwijdering van hemelwater door pompen en hevels niet steeds praktisch is, is een alternatieve oplossing het gebruik van een afvoer (drain). Echter, als de afvoer open gelaten wordt, wordt de integriteit van de inkuiping in het gedrang gebracht. Er moet een systeem zijn om te verzekeren dat de klep gesloten blijft, en bij voorkeur op slot, behalve wanneer water verwijderd wordt. Het plaatsen van de klep buiten de inkuiping vergemakkelijkt de toegang tijdens normale bediening en tijdens een noodsituatie. Een afvoer op basis van zwaartekracht loost idealiter op een gesloten afvoersysteem (sealed drain system). Bij opslag van ontvlambare vloeistoffen die niet mengbaar zijn met water, moet het water uit de inkuiping geleid worden over een interceptor of scheider (olie/waterafscheider) om te verhinderen dat ontvlambare vloeistoffen in het hoofdafvoersysteem terechtkomen. Voor vloeistoffen mengbaar met water, kunnen speciale afvoersystemen vereist zijn.

Volgens het Technical Measures Document - Secondary Containment (HSE) moet de klep van de afvoer dagelijks geopend worden om geaccumuleerd water te verwijderen, wat ook zal bijdragen tot het identificeren van kleine lekken. In de winter kan ijs gevormd worden dat de afvoer blokkeert. Als het water niet verwijderd kan worden, beperkt dit de capaciteit van de inkuiping en kan het resulteren in overlopen. Als de opgeslagen stof onverenigbaar is met water (bv. oleum), kan dit resulteren in een toegenomen emissie naar de lucht.

EI 19 verwijst naar het COMAH CA Containment policy dat oplegt dat een inkuiping ofwel geen afvoerleiding heeft voor hemelwater, ofwel een afvoerleiding naar een gesloten systeem dat een positieve actie vereist voor operatie. Bij ontvlambare vloeistoffen moet er een manier zijn om het bluswater te verwijderen van onder het oppervlak van de vloeistof in de inkuiping (voor gevaarlijke stoffen die niet mengbaar zijn met water en een lagere densiteit hebben dan water).

Volgens de Tankenparken Richtlijn van de brandweer Antwerpen moet drainage- en hemelwater uit tankputten worden afgevoerd via doelmatige olie- of vloeistofafscheiders of een ander aangepast systeem, voordat lozing op het oppervlaktewater of het openbaar riool plaatsvindt.

Elke tankput of putcompartiment moet zijn voorzien van een drainage en rioleringsysteem dat onafhankelijk werkt van het rioleringsysteem van andere tankput(en) en/of tankputcompartiment(en), zodat vermenging of terugstroom naar andere tankput of put compartiment niet mogelijk is.

De afsluiter bestemd voor het gecontroleerd afvoeren van water uit de tankput moet buiten de tankput zijn opgesteld en gesloten worden gehouden. De afsluiter mag alleen geopend zijn tijdens het gecontroleerd afvoeren van water. De stand van de afsluiter moet aan de buitenkant zichtbaar zijn.

Als uitzondering hierop kan een geopende afsluiter van de tankkuip zijn toegestaan voor zover, de afvoer geschied naar een buffervolume alwaar een afsluiter zoals hierboven bedoeld het ongecontroleerd afvoeren van water of lekkage product verhindert. Dit buffer volume dient zo te zijn geconstrueerd

  • dat reactie tussen de eventuele lekkage producten van verschillende inkuipingen onmogelijk is
  • dat het terugstromen van lekkage product uit het buffervolume naar een andere inkuiping niet mogelijk is.
  • dat het buffervolume nooit ongecontroleerd naar het oppervlakte water of naar de openbare riolering kan overlopen, dit laatste ook niet via een waterzuiveringsinstallatie.

Het rioleringsysteem moet zijn uitgerust met een voorziening die te allen tijde controle op mogelijke verontreiniging van het af te voeren water mogelijk maakt.

Gecontroleerd afvoeren van hemelwater uit de tankput mag ook plaatsvinden door middel van pompen. Automatische aanschakelen van de pompen is niet toegestaan.

Volgens NFPA 30 moet, als er een voorziening is om water af te voeren uit een inkuiping, deze afvoer gecontroleerd zijn om te voorkomen dat vloeistoffen in natuurlijke waterlopen, publieke riolering of publieke afvoeren terechtkomen.

Volgens het Arbeitsblatt DWA-A 779 van het Duitse DWA moeten voorzieningen voor de afvoer van neerslag, reiniging en bluswater uit inkuipingen geblokkeerd worden in het geval van schade. Zij mogen geopend worden in overeenstemming met regelgeving m.b.t. riolering.

VERGELIJKING VLAREM II MET ANDERE STANDAARDEN

De algemene voorwaarden in VLAREM bevatten geen specifieke bepalingen rond het verwijderen van hemelwater uit de inkuiping.

De sectorale voorwaarden liggen in zekere mate in lijn met de standaarden die eisen opleggen over vermijden van verontreiniging en verwijderen van hemelwater. Sommige andere standaarden zijn wel concreter/explicieter dan VLAREM in de beschrijving hoe het hemelwater mag of moet worden verwijderd, bijvoorbeeld het toelaten van een automatische sluiting in geval van accidenteel vrijkomen van brandbare vloeistoffen als alternatief voor een afvoer die dicht is behalve tijdens het ledigen (Franse regelgeving) of sluiten van de klep bij een afvoer behalve tijdens het verwijderen van water (HSG 176). In Vlaanderen is door de huidige sectorale voorwaarden een systeem dat standaard open is met automatische sluiting enkel mogelijk door een afwijking via ministrieel besluit.

Aanbevelingen voor het standaardkader in VLAREM

Voorstel: Sectorale voorwaarden (art. 5.17.4.3.11 en art. 5.6.1.3.10) uitbreiden met de mogelijkheid tot afwijking in de omgevingsvergunning. Algemene voorwaarden gelijkstellen aan sectorale voorwaarden. Sectorale lozingsvoorwaarden in bijlage 5.3.2 uitbreiden met de mogelijkheid tot afwijking in de omgevingsvergunning.

  • Argumentatie: Het regelmatig verwijderen laat voldoende flexibiliteit voor exploitanten om de periodiciteit zelf te bepalen in verhouding tot de risico’s, en met het oog op praktische haalbaarheid en beschikbare inkuipingscapaciteit. De frequentie moet in verhouding zijn met de marge die voorzien is voor de opvang van hemelwater (zie 4.2).

De sectorale voorwaarden leggen op dat de exploitant zich verzekert van de afwezigheid van het opgeslagen product in het water, alvorens het hemelwater te verwijderen. Echter, er wordt niet gespecifieerd of dit een effectief verbod inhoudt op een actief, standaard-open, systeem met automatische sluiting bij detectie van verontreiniging. In de praktijk wordt het in Vlaanderen wel als een verbod geïnterpreteerd. In Bijlage 5.3.2 (sectorale lozingsvoorwaarden) voor sectoren 52 en 53 staan voorwaarden met betrekking tot hemelwaterafvoer, die een standaard gesloten controleklep verplichten.

Een actief, standaard-open, systeem met automatische sluiting kan, mits goedkeuring door een erkend deskundige, toegelaten worden door ministrieel besluit. De exploitant moet kunnen aantonen dat de getroffen maatregelen voldoende zijn om verontreiniging van bodem, grond- of oppervlaktewater te voorkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met de faalkans/het betrouwbaarheidsniveau van de voorziening, en het risico op verontreiniging van het milieu. Er is een duidelijke vraag vanuit het begeleidingscomité om dergelijke afwijking mogelijk te maken in de omgevingsvergunning.

 

Toon enkel technieken...
Aspecten
...op...
Beste beschikbare techniek
Milieuvriendelijke techniekTechnische aspectenMilieuaspectenBBT
BewezenAlgemeen toepasbaarInterne veiligheidKwaliteitGlobaal - technischWaterverbruikAfvalwaterLuchtBodemAfvalEnergie - elektriciteitsverbruikChemicaliënGlobaal - milieuExterne veiligheidEconomisch
Aanwezigheid van hemelwater in de inkuiping vermijden of beperkenJa
  • Legende