Milieuaspecten

Lucht

Door het gebruik van de 5de generatie droogkuismachines (volledig gesloten systeem, diepkoelsysteem, interne AK filter voor PER machines en deurvergrendeling) zijn de emissies tijdens het droogproces zeer sterk gereduceerd ten opzichte van vorige generaties machine. In het verleden (tot en met 3de generatie machines) was het ontluchten naar de omgeving verantwoordelijk voor een groot deel van de emissies. Volgens de huidige VLAREM regelgeving zouden niet-gesloten machines niet meer in gebruik mogen zijn.

Tijdens het reinigen kunnen nog kleine hoeveelheden oplosmiddel in de lucht terecht komen door lekkages. De nieuwste generatie machines zijn kwalitatief sterk verbeterd. Door gebruik te maken van volledig gesloten systemen, inox leidingen en praktisch geen dichtingen meer (enkel nog laaddeur en destillatie-eenheid) zouden lekkages minder kunnen voorkomen.

Wel is er een blijvende emissie ten gevolge van het uitladen van de machine en het verdampen van het laatste oplosmiddel uit het textiel na het uitladen. Bij een correct gebruik en goed onderhouden 4e generatie machine of hoger zouden deze emissies onder de toegelaten emissiegrenswaarden, zoals gesteld in de RIE, moeten blijven. Bij gebruik van een moderne droogkuismachine van de 5de generatie is het mogelijk een grenswaarde voor PER van 2g/m³ te behalen in de droogtrommel bij het einde van het droogproces. (Bron: ECSA, 2017 en persoonlijke communicatie aanbieders droogkuismachines, 2017). Het rapport van INERIS (2011) vermeldt dat het voor moderne machines, met een laadvermogen van meer dan 15 kg, mogelijk is om de emissies naar de lucht te beperken tot minder dan 5 gram per kilogram gereinigd en gedroogd textiel. Voor machines met alternatieve oplosmiddelen en een capaciteit van minder dan 15 kg is volgens het rapport minder dan 7 gram emissies per kilogram gereinigd en gedroogd textiel haalbaar. Het protocol van Götenborg (Bron: Economic and Social Council, 2015) vermeld voor moderne machines een verbruik van ongeveeer 10 gram per kilogramgereinigd textiel waarvan de helft emissies.

In VLAREM is met betrekking tot de emissies naar lucht, de voorwaarde opgenomen dat de concentratie aan tetrachlooretheen, direct boven pas gelost textiel, maximaal 240 mg/m³ mag bedragen. Om duidelijkheid te verschaffen rond de aanbevolen meetmethode werd in 2014, in opdracht van departement Omgeving luik leefmilieu, natuur en energie, de studie ‘ontwikkeling van een meetmethode om de concentratie van PER in de lucht te bepalen voor textielreinigingsmachines die gebruik maken van PER als reinigingsmiddel (Frank Sleeuwaert et al., 2014) uitgevoerd door VITO. De studie had als doel een meetmethode te bepalen om de goede werking te controleren van textielreinigingsmachines die gebruikmaken van PER als reinigingsmiddel. Bij de meettesten werden echter veel hogere concentraties gemeten in de machine op het einde van het droogproces dan deze aangegeven door ECSA: namelijk bij één toestel tot 7 g/m³, een tweede tot 34 g/m³ en bij een derde zelfs tot bijna 100 g/m³. Gezien de doelstelling van de studie het bepalen van een meetmethode was, is er binnen de studie niet verder ingegaan op deze hoge waardes.

Op te merken hierbij is dat deze metingen gebeurden bij slechts twee bedrijven en dat er geen gegevens bekend zijn over de meetomstandigheden, het type gereinigd textiel, de beladingsgraad, het al dan niet aanwezig zijn van een droogsensor en/of het gekozen reiningingprogramma, de graad van verzadiging van de actief koolfilter en andere data met betrekking tot het onderhoud van de machines.

Ook is er geen link tussen de gemeten concentratie en de emissiegrenswaarde zoals deze bepaald in de RIE en bijgevolg kunnen deze waarden niet geïnterpreteerd worden in de context van de emissiegrenswaarden.

Voor KWS geldt dat door de lage dampspanning en het lager soortelijk gewicht van KWS in vergelijking met PER, de emissiegrenswaarde uit de RIE in principe makkelijker gehaald kan worden.

De emissies naar lucht afkomstig van de droogkuisbedrijven worden door VMM ingeschat en gerapporteerd in het rapport “Lozingen in de lucht”. In 2015 zijn de VOS emissies in de droogkuissector geschat op 277 ton, dit is een sterke daling in vergelijking met het jaar 2000 toen de VOS-emissies 998 ton geschat werden (VMM Lozingen in de lucht 2000–2015, 2016). Dit is echter hoog in vergelijking met de cijfers uit Nederland waar er sprake is over 10 ton VOS uitstoot in 2012 voor 143 installaties en 62 ton voor 247 installaties (Bron: Klein A.E., 2014). De inschatting door VMM gebeurt momenteel op basis van een inschatting van de verkoopcijfers van PER waar vrij grote onzekerheid over bestaat.

Op basis van cijfers van een enquête uitgevoerd door VLABOTEX (2018) bij 1/3 van alle droogkuisbedrijven in Vlaanderen (41 bedrijven, 61 machines), wordt het totale verbruik van oplosmiddel in Vlaanderen door de droogkuissector geschat op 31 ton per jaar. De BBT studie voor de droogkuissector van 2009 beschouwt hiervan 80% emissies naar de lucht, wat neerkomt op 24,6 ton VOS emissies. Dit cijfer sluit aan bij de cijfers uit Nederland maar is veel lager dan de inschattingen gemaakt door VMM. De informatie uit deze enquête is besproken met VMM en kan door hen desgewenst gebruikt worden om de methodiek voor emissieinschattingen voor droogkuisbedrijven bij te stellen.

Volgens het rapport van INERIS (2011) en het protocol van Götenborg (Bron: Economic and Social Council, 2015) daalt het aandeel emissies naar de lucht bij moderne machines tot 50% of lager. Hierdoor zal het aantal ton emissies naar de lucht nog verder kunnen dalen als de oudere machines buiten gebruik gesteld worden. De enquête geeft ook aan dat het verbruik bij recente machines eveneens verder daalt waardoor de totale emissies nog meer kunnen dalen in de toekomst.

Water

Bij de herwinning van het oplosmiddel wordt solventhoudend afvalwater (contactwater) geproduceerd. Dit contactwater is afkomstig van de 2e of 3de waterafscheider (zie Figuur: Schema van het terugwinnen van het oplosmiddel bij het droogkuisproces). Dit contactwater kan ofwel verzameld worden in vaten die vervolgens opgehaald worden door een erkend verwerker of kan ter plaatse gezuiverd worden door middel van een actief koolfilter. De hoeveelheid contactwater is beperkt, ongeveer 10 liter per week (Bron: persoonlijke communicatie droogkuisbedrijven, 2018 en VLABOTEX enquête, 2018), aangezien er weinig tot geen water aan het proces te pas komt (water is voornamelijk afkomstig uit de kleding).

Gemorste hoeveelheden oplosmiddel (bij het vullen van het oplosmiddel) of lekken in (oudere) machines kunnen waterverontreiniging doen ontstaan indien deze bij het nat opnemen met het reinigingswater worden afgevoerd. Om dit te vermijden, worden gemorste of gelekte oplosmiddelen best zo snel mogelijk droog verwijderd.

Bodem

Bodemverontreiniging kan ontstaan door het lozen van onvoldoende gereinigd contactwater in oude en niet-solventbestendige afvalwaterbuizen of bij het morsen of lekken van oplosmiddel op een niet-vloeistofdichte vloer.

In het verleden werd bij droogkuisbedrijven geregeld bodemverontreiniging (PER) vastgesteld. De grootste oorzaak hiervan was het lozen van onvoldoende gezuiverd contactwater in afvalwaterbuizen die versleten of niet solventbestendig waren. Doordat PER zwaarder is dan water zakt de verontreiniging steeds dieper in de bodem tot op een slecht doorlatende of ondoorlatende bodemlaag. Boven op de ondoorlatende laag vormt zich dan een laag van puur product. De verspreiding van PER is bijgevolg afhankelijk van de helling van de ondoorlatende laag en de grondwaterstromingsrichting. Aangezien PER ook zeer vluchtig is, kan er uitdamping uit de bodem optreden. Voor zover gekend, zijn er tot op heden nog geen gevallen bekend van bodemverontreiniging door gebruik van recentere alternatieve oplosmiddelen in de droogkuissector. Niet-gechloreerde oplosmiddelen zijn minder zwaar dan water, zodat ze minder snel in de bodem dringen. Het risico op bodemverontreiniging is daarom aanzienlijk kleiner.

Bij het nemen van de juiste voorzorgsmaatregelen (zie Beschikbare milieuvriendelijke technieken) is het risico op bodemverontreiniging bij alle oplosmiddelen beperkt. Het risico van hoge saneringskosten heeft gezorgd voor bewustwording bij de droogkuisbedrijven, waardoor de droogkuisbedrijven sneller geneigd zijn om de nodige maatregelen toe te passen (recentere technieken, aangepaste materialen en gebouwen, ...).

Afval en reststoffen

Bij het herwinnen van het oplosmiddel wordt oplosmiddelhoudend afval geproduceerd. Dit bestaat voornamelijk uit destillatieslib en contactwater (in zoverre deze laatste niet zelf gezuiverd wordt). Daarnaast is er ook een kleine afvalstroom van oplosmiddelhoudend afval uit de speldenvanger, pluizenfilter en solventfilter.

Het oplosmiddelhoudend afval wordt afgevoerd naar een erkend verwerker.

PER wordt uit het destillatieslib en het contactwater gerecycleerd en vervolgens opgezuiverd voor hergebruik in de droogkuis. Het destillatieslib bevat gemiddeld 45 volumepercent PER. In België krijgt een droogkuisbedrijf 32 kilogram PER terug per 120 liter geleverd destillatieslib (persoonlijke communicatie Suez, 2018).

De alternatieve oplosmiddelen worden eveneens herwonnen, maar niet verder opgezuiverd om opnieuw in de droogkuis te gebruiken. De fracties aan oplosmiddelen worden afgevoerd naar de cementindustrie (persoonlijke communicatie Suez, 2017).

Geluid

De werking van de reinigingsmachine kan gepaard gaan met beperkte geluidsproductie. Deze is doorgaans niet hinderlijk.

Geur

Bij een correct gebruik van een goed onderhouden machine is de vrijstelling van oplosmiddelen en bijhorende geuremissies beperkt. De aard van de geur is afhankelijk van het gebruikte oplosmiddel (zie Tabel: Eigenschappen en karakteristieken van de verschillende types oplosmiddelen bij gebruikte oplosmiddelen).

Verzuring en bacterievorming in slecht onderhouden machines kan een extra bron zijn van geurhinder.

Energie

De hogere vluchtigheid van PER zorgt ervoor dat PER-machines een kortere droogtijd hebben. Het gevolg is een kortere cyclustijd en aldus een lager energieverbruik.

Onderstaande tabel geeft een indicatie van het energieverbruik van reinigingsmachines met een capaciteit van 18 kilogram per reinigingscyclus.

 

Tabel: Energieverbruiken reinigingsproces (Bron: www.bowe-germany.de, 2017)

In het rapport van INERIS (2011) worden volgende verbruiken vermeld (10 – 12 kg textiel):

  •   PER: 7kWh/cyclus;
  •   KWS: 14 kWh/cyclus;
  •   Greenearth: 16kWh/cyclus.

Deze verbruiken komen in grote lijnen overeen met de totaalverbruiken opgegeven door Böwe in bovenstaande Tabel.