Toetsingscriterium voor geleide emissies

In het tweede deel van hoofdstuk 3 worden typische sectoren en toepassingen van diverse PFAS besproken. Bij sommige van deze activiteiten vinden geleide emissies van afgassen plaats. Ondanks bovenvermelde beperkingen van het tijdelijk toetsingskader voor omgevingslucht, wordt het zinvol geacht om in het kader van deze BBT-studie na te gaan welke emissiewaarden ermee overeen komen in geval van geleide emissies. Dergelijke berekening kan immers mede de basis vormen voor een tijdelijk voorwaardenkader voor industriële luchtemissies in Vlaanderen.

In bijlage A wordt daarom, voor enkele types puntbronnen, de maximaal toegelaten emissievracht per jaar om een concentratie van 0,4 ng/m³ in de omgevingslucht niet te overschrijden, berekend.[1] In het in de bijlage gegeven voorbeeld (C3, Middelhoge puntbron 25 m, zonder warmte-inhoud) is de maximale emissie 1,04 kg/jaar om 0,4 ng/m³ te respecteren op een afstand tussen 200-500 m van de puntbron. Dit zou dus overeenkomen met woon- of recreatiegebied op een afstand tussen 200-500 m van deze puntbron. Echter, als er woon- of recreatiegebied op minder dan 100 m afstand ligt, zou de maximale emissie voor dergelijke puntbron (C3) 0,80 kg/jaar zijn, ofwel 91 mg/u in geval van een constante emissie. De kleinste berekende emissie is voor een puntbron C1 (lage puntbron <20 m, zonder warmte-inhoud), en een afstand tot woon- of recreatiegebied kleiner dan 100 m. In dit geval is de jaarlijkse emissie 0,0164 kg, ofwel 1,9 mg/u in geval van een constante emissie. Hierbij is nog geen rekening gehouden met depositie en mogelijke accumulatie in bodem, grondwater en oppervlaktewater, terwijl in bepaalde gevallen dit wel de meest kritische toetsing blijkt (informatie lid BC, 2022). Verder houdt de berekening nog geen rekening met locatiespecifieke omstandigheden, zoals aanwezigheid van andere diffuse of geleide emissiebronnen, of de achtergrondconcentratie, die eventueel lokaal verhoogd kan zijn.

De vertaling van dergelijk criterium in concrete aanbevelingen voor een normenkader wordt besproken in hoofdstuk 6 (6.1.4). Het spreekt echter voor zich dat dit gezien moet worden als een tijdelijk toetsingscriterium, omdat het gebaseerd is op een tijdelijke toetsingswaarde voor omgevingslucht, die enkel geldt voor de huidige 4 ‘EFSA-componenten’ (PFOS-PFOA-PFNA-PFHxS). Niet alle PFAS zijn even schadelijk. Emissies van andere PFAS zullen dus op basis van hun toxiciteit en gedrag relatief gewogen moeten worden ten opzichte van de ‘EFSA 4’, zie ook 2.1.3. Als een “volwaardige gezondheidskundige advieswaarde” wordt ontwikkeld voor de huidige 4 EFSA-componenten, of voor een ruimere groep PFAS, moet dit criterium bijgewerkt worden op basis van die advieswaarde. Zoals bijlage A stelt, kan hiervoor de regel van drie toegepast worden.



[1] De meteorologische gegevens voor het jaar 2015 zijn toegepast voor deze berekening. Door andere jaren te nemen zal het resultaat wel wat veranderen, maar de onzekerheid daarop zal veel kleiner zijn dan de onzekerheid door het springen tussen twee types bronnen (bv. van C1 naar C3).