Specifieke maatregelen bij sproeitunnel

Bij sproeitunnels spelen een aantal specifieke mechanismen een rol:

• badvloeistof komt in het volgende bad terecht met het stuk (en het frame waaraan de stukken zijn bevestigd) (werkt alleen stroomafwaarts, m.a.w. in de richting waarin de stukken zich doorheen de lijn bewegen);
• sproeiers staan verkeerd gericht of afgesteld en spuiten badvloeistof in naastliggende zones (werkt in beide richtingen);
• nevels worden met de luchtbeweging in de tunnel getransporteerd naar naastliggende zones (kan in beide richtingen werken);
• vloeistof stroomt langsheen grotere stukken af naar een naastliggende zone.

Bij het gebruik van sproeitunnels kan de uitsleep beperkt worden door:

• voorzien van voldoend lange afdruipzones, waarbij de afdruipende vloeistof terugvloeit naar voorliggende bad;
• onderhoud van sproeiers om verkeerd gerichte sproeiers maximaal te vermijden; omdat zelden of nooit visuele controle mogelijk is, is een regelmatig preventief onderhoudsschema aangewezen;
• consequent vermijden van te grote stukken waarlangs vloeistof afstroomt naar naastliggende zones;
• sterke luchtstromen doorheen de sproeitunnel vermijden;
• in extreme gevallen, bij stukken die meer uitdruiptijd nodig hebben, de lijnsnelheid verlagen.

Door toepassing van deze maatregelen kan de uitsleep voor stukken met gunstige vorm doorgaans beperkt worden tot 50 tot 150 ml/m².