Resultaten van bedrijven die metingen uitvoeren

In dit deel worden de resultaten van de gemiddelde jaarconcentraties (2004) van het bedrijfsafvalwater van bedrijven die metingen uitvoeren, gegroepeerd volgens verschillende parameters:

  • lozingssituatie;
  • NACE-BEL code;
  • debietsklasse.

In functie van één van bovenstaande parameters werd vervolgens nagegaan of er bepaalde trends, verbanden, etc. konden waargenomen worden m.b.t. de gemiddelde jaarconcentraties van het afvalwater van alle bedrijven die metingen uitvoeren.

Er wordt benadrukt dat het gaat om algemene trends voor de sector als geheel. Individuele bedrijven wijken hierop in grote mate af, in functie van de toegepaste productie- en zuiveringsprocessen. De hier gegeven cijfers zijn ongeschikt om uitspraken te doen over haalbare grenswaarden in het geval van individuele bedrijven.

In functie van de lozingssituatie

In onderstaande figuren worden de karakteristieken van de gemiddelde kwaliteit van het afvalwater gegeven in functie van de lozingssituatie:

  • Oppw. Direct = 41 bedrijven die het afvalwater lozen rechtstreeks in het oppervlaktewater;
  • Oppw. Indirect = 27 bedrijven die het afvalwater indirect lozen in het oppervlaktewater b.v. via openbare rioleringen die (momenteel nog) niet aangesloten zijn op een (al dan niet bestaande) RWZI;
  • RWZI = 105 bedrijven die het afvalwater lozen in de riool met aansluiting op een RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie).

In figuur 'Sectorgemiddelde CZV, BZV, ZS in bedrijfsafvalwater i.f.v. lozingssituatie' wordt de gemiddelde jaarconcentratie (in 2004) van CZV, BZV en ZS gegeven van de groep bedrijven die respectievelijk lozen op oppervlaktewater (direct en indirect) en de RWZI. Hierbij werden de BZV- en CZV-resultaten van 1 bedrijf (indirect lozend op oppervlaktewater) niet weerhouden, omdat het duidelijk om een outlayer binnen deze klasse gaat: een bedrijf dat de resultaten van de hele klasse volledig scheeftrekt.

Uit deze figuur blijkt dat er gemiddelde jaarconcentratie voor CZV, BZV en ZS hoger ligt voor de groep bedrijven die lozen op de RWZI. Vooral voor CZV kan dit zeer uitgesproken aangetoond worden. Ook voor bedrijven die indirect lozen op oppervlaktewater blijken de gemiddelde jaarconcentraties hoger te liggen dan voor bedrijven die rechtstreeks op oppervlaktewater lozen.

Wanneer de gemiddelde jaarconcentratie van de groep bedrijven die direct lozen op oppervlaktewater voor de verschillende parameters vergeleken worden met de door VMM aanbevolen (dus wettelijk niet verplichte) grenswaarden voor lozing van bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater, nl. 25 mg BZV/l, 125 mg CZV/l en 60 mg ZS/l[1], dan blijkt dat deze hieraan grotendeels voldoen. Enkel voor BZV ligt de gemiddelde jaarconcentratie iets hoger, nl. 27,3 mg/l.

In figuur 'Sectorgemiddelde N, P in bedrijfsafvalwater i.f.v. lozingssituatie' wordt de gemiddelde jaarconcentratie (in 2004) van de nutriënten stikstof (N) en fosfor (P) gegeven van de groep bedrijven die respectievelijk lozen op oppervlaktewater (direct en indirect) en de RWZI. Voor fosfor wordt dezelfde trend waargenomen in functie van de lozingssituatie als voor CZV, BZV en ZS. Voor stikstof blijkt dat gemiddelde jaarconcentratie van het afvalwater van bedrijven die rechtstreeks lozen op oppervlaktewater ongeveer gelijk te zijn als deze van de bedrijven die lozen op de RWZI. Deze 2 groepen van bedrijven lozen bovendien afvalwater met een beduidend hoger N-gehalte dan bedrijven die indirect lozen op oppervlaktewater.

Wanneer de gemiddelde jaarconcentratie van de groep bedrijven die direct lozen op oppervlaktewater voor de verschillende parameters vergeleken worden met de door VMM aanbevolen (dus wettelijk niet verplichte) grenswaarden voor lozing van bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater, nl. 2 mg P/l en 15 mg N/l18, dan blijkt dat enkel voor fosfor aan deze eis voldaan wordt.

In figuur 'Sectorgemiddelde Cr, Cu, Ni, Zn in bedrijfsafvalwater i.f.v. lozingssituatie' wordt de gemiddelde jaarconcentratie (in 2004) van de metalen Cr, Cu, Ni, Zn gegeven van de groep bedrijven die respectievelijk lozen op oppervlaktewater (direct en indirect) en de RWZI. Aangezien Hg, Pb, Cd slechts in het afvalwater van een beperkt aantal bedrijven voorkomen, worden deze resultaten niet weergegeven. Dit zou immers een vertekend beeld van de gemiddelde waarde opleveren.

Voor Cr, Cu en Zn wordt dezelfde trend waargenomen in functie van de lozingssituatie als voor CZV, BZV, ZS en P. Enkel voor Ni blijken de gemiddelde jaarconcentraties vrij gelijkaardig te zijn in de verschillende lozingssituaties.

Figuur: Sectorgemiddelde CZV, BZV, ZS in bedrijfsafvalwater i.f.v. lozingssituatie

Figuur: Sectorgemiddelde N, P in bedrijfsafvalwater i.f.v. lozingssituatie

Figuur: Sectorgemiddelde Cr, Cu, Ni, Zn in bedrijfsafvalwater i.f.v. lozingssituatie

De trend dat bij lozing op riolering de concentratie aan metalen gemiddeld hoger ligt dan bij lozing op oppervlaktewater lijkt plausibel; er zijn meerdere technische verklaringen hiervoor:

  • Een deel van de metalen zijn aanwezig als zwevende stoffen. De grens­waarde voor zwevende stoffen op oppervlaktewater is veel lager dan voor riool­lozers (en dat argument gaat inderdaad minder op voor Ni dan voor de andere metalen);
  • Bij lozing op oppervlaktewater is er zeer weinig druk vanuit de vergunningverlener om het afvalwaterdebiet te beperken; bij bedrijven die lozen op RWZI juist wel;
  • Er is een heel duidelijke correlatie tussen : hoe hoger het debiet, hoe lager de concentraties en omgekeerd (zie verder: resultaten in functie van debietsklasse). Bedrijven met hoge debieten zijn dan weer eerder oppervlaktewaterlozers en bedrijven met lage debieten eerder rioollozers.

Voor de trend dat er gemiddeld een hoge N-concentratie is bij bedrijven die lozen op oppervlaktewater is er dan weer geen verklaring. Het gaat niet om één of twee outlayers die het gemiddelde scheeftrekken, maar er is wel degelijk sprake van een groep bedrijven met relatief hoog N-gehalte die lozen op oppervlaktewater. Voor deze trend zijn geen plausibele verklaringen te vinden.

Verder is ook onderzocht in welke mate voldaan wordt aan de beoordelingscriteria van de omzendbrief van 23/09/2005 en de criteria van het uitvoeringsbesluit B.Vl.R. 21/10/2005.

  • Van de 105 bedrijven die aangesloten zijn op RWZI voldoen er 100 aan de beleids­criteria CZV/BZV < 4 of Q < 200 m³/d of (Q > 200 m³/d en BZV > 100);
    Voor de 5 overige ging het steeds om een zuivere hydraulische belasting (hoog debiet en BZV < 25 mg/l).           
    Indien verder ook nog de beleidscriteria voor BVZ/N en BZV/P bijkomend beschouwd worden, dan blijven de conclusies grotendeels gelijk op 2 bedrijven na (N1 > 600 en BZV/N < 4);
  • Van de 41 bedrijven die lozen op oppervlaktewater voldoen er 34 aan de criteria BZV < 25 en CZV < 125. In 5 gevallen gaat het om afvalwater met een zeer gunstige BZV / CZV verhouding en een eerder laag debiet, zodat biologische zuivering van het afvalwater of een geschikte deelstroom hetzij in een eigen installatie, hetzij in een RWZI, zeker haalbaar is. In de 2 overige gevallen gaat het om water met een eerder ongunstige BZV/CZV verhouding en is een conclusie niet onmiddellijk duidelijk.          
    Indien verder nog getoetst wordt aan de criteria N < 15 mg/l en P < 2 mg/l dan blijken 22 bedrijven van deze deelgroep te voldoen aan deze criteria. Veruit de voornaamste reden is een hoog N gehalte. Er is nauwelijks overlap tussen de groep met een hoge N-concentratie en een hoge BZV- of CZV-concentratie;
  • De bedrijven die indirect lozen op oppervlaktewater is de toetsing aan beide groepen criteria gedaan. Het gaat immers om bedrijven die lozen op een riolering die op het moment van de meting is aangesloten op oppervlaktewater, maar die op termijn kan aangesloten worden op RWZI.          
    Van de 27 bedrijven die indirect lozen op oppervlaktewater voldoen er 26 aan de genoemde beleidscriteria voor Q, CZV en BZV voor lozing op RWZI. De ene uitzondering betreft opnieuw een bedrijf met een hoge debiet een een zeer lage BZV-concentratie. Bij uitbreiding met N en P zijn de conclusies identiek.       
    Van de 27 bedrijven die indirect lozen op oppervlaktewater voldoen er 19 aan de genoemde criteria voor lozing op oppervlaktewater. Van de 8 overige blijkt voor 7 bedrijven uit de gunstige BZV/CZV verhouding dat biologische zuivering van het afvalwater of van een geschikte deelstroom zeker haalbaar is. In 1 geval gaat het om water met een eerder ongunstige BZV/CZV verhouding en is een conclusie niet onmiddelijk duidelijk.       
    De overlap tussen beide groepen (m.a.w. de bedrijven die voldoen aan beide sets criteria) is te wijten aan de bedrijven met een laag debiet én een lage concentratie.

De algemene conclusie is dus:

  • ca. 90% van de bedrijven voldoet aan de criteria voor Q, BZV en CZV van het uitvoeringsbesluit;
    De uitzonderingen zijn in hoofdzaak te wijten aan:
    -  hoge debieten met lage concentraties aangesloten op RWZI;      
    -  bedrijven waarvoor biologische zuivering (intern of in RWZI) haalbaar is;
  • Indien verder ook de beleidscriteria voor N en P beschouwd worden, dan blijkt ook daarnaast een aantal bedrijven met lozing op oppervlaktewater en relatief hoge N-concentratie voor te komen.
In functie van de NACE-BEL code

Alle bedrijven die metingen uitvoeren werden hierbij gegroepeerd volgens de NACE-BEL codes: 27 t.e.m. 29, 31 t.e.m. 35. Hieruit blijkt dat het aantal bedrijven bij de meeste NACE-BEL codes te beperkt was om statistisch verantwoorde resultaten van de gemiddelde jaarconcentraties van het bedrijfsafvalwater weer te geven.

Dit is grotendeels te wijten aan het feit dat VMM-AMO de bedrijven een NACE-BEL code toewijst op basis van de processen die afvalwater veroorzaken, en niet o.b.v. de socio-economische indeling (nl. aangeboden dienst of het geproduceerde eindproduct). Hierdoor krijgen de meeste bedrijven dus NACE-BEL code 28 toegewezen.

In functie van de debietsklasse

Uit een studie uitgevoerd in opdracht van VMM Heffingen (Ecolas, 2003) is gebleken dat er voor de vuilvracht als geheel (uitgedrukt als vervuilingseenheden - ve) enkel een duidelijk statistisch verband bestaat tussen het aantal ve/m³ en het debiet, en zo goed als geen verband tussen de globale vervuiling van het afvalwater als ve/m³ en de sector of de lozingssituatie. Het vastgestelde verband was: hoe lager het debiet van het bedrijfs­afvalwater van een bedrijf, hoe hoger de concentratie van de verschillende relevante parameters.

Dit verband werd opnieuw onderzocht, nu niet voor het aantal vervuilingseenheden versus het jaardebiet, maar voor verschillende afzonderlijke parameters en met de bedrijfsafvalwater­karakteristieken van 2004 van de bedrijven waarvoor metingen beschikbaar zijn. De debietsklassen zijn benaderend ingesteld op de 25-, 50-, 75- en 90-percentiel van de jaardebieten van alle bedrijven die metingen uitvoeren. Volgende debietsklassen werden ingevoerd, waarbij Qj het jaardebiet voorstelt:

  • (1): Qj < 2.500 m³/jaar: debietsklasse met 44 bedrijven;
  • (2): 2.500 <= Qj < 6.000 m³/jaar: debietsklasse met 39 bedrijven;
  • (3): 6.000 <= Qj < 20.000 m³/jaar: debietsklasse met 43 bedrijven;
  • (4): 20.000 <= Qj < 100.000 m³/jaar: debietsklasse met 29 bedrijven
  • (5): Qj > = 100.000 m³/jaar: debietsklasse met 18 bedrijven.

De gemiddelde jaarconcentratie (in 2004) van de groep bedrijven binnen eenzelfde debietsklasse wordt gegeven in:

  • Figuur 'Sectorgemiddelde CZV, BZV, ZS in bedrijfsafvalwater i.f.v. het jaardebiet';
  • Figuur 'Sectorgemiddelde N, P in bedrijfsafvalwater i.f.v. het jaardebiet';
  • Figuur 'Sectorgemiddelde Cr, Cu, Ni, Zn in bedrijfsafvalwater i.f.v. het jaardebiet'.

Uit deze figuren blijkt dat de waargenomen trend in de studie van de omzettingscoëfficiënten (Ecolas, 2003) grotendeels bevestigd wordt voor de meeste parameters in de recentere resultaten van het jaar 2004. Dit is vooral duidelijk te zien voor CZV, BZV (figuur 'Sectorgemiddelde CZV, BZV, ZS in bedrijfsafvalwater i.f.v. het jaardebiet'), Cu, Zn (figuur 'Sectorgemiddelde Cr, Cu, Ni, Zn in bedrijfsafvalwater i.f.v. het jaardebiet'), en in mindere mate ook voor de andere parameters ZS, N, P, Cr en Ni.

Algemeen kan dus gesteld worden, dat hoe hoger het debiet, hoe meer verdund (=hoe lager de jaargemiddelde concentraties) het bedrijfsafvalwater is. Of omgekeerd, hoe lager het debiet, hoe hoger de jaargemiddelde concentraties.

De trends zijn hier weergegeven voor de gemiddelden, maar blijken ook uit b.v. de maxima of uit bepaalde percentielen.

Figuur: Sectorgemiddelde CZV, BZV, ZS in bedrijfsafvalwater i.f.v. het jaardebiet

Figuur: Sectorgemiddelde N, P in bedrijfsafvalwater i.f.v. het jaardebiet

Figuur: Sectorgemiddelde Cr, Cu, Ni, Zn in bedrijfsafvalwater i.f.v. het jaardebiet




[1] Deze zijn gebaseerd op de emissiegrenswaarden voor RWZI’s zoals vermeld in de Omzendbrief van 31/7/1996 m.b.t. de vaststelling van de Code van Goede Praktijk voor de aanleg van openbare riolen en individuele voorbehandelingsinstallaties (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 10/09/1996.