Veiligheid
Het risico voor het ontstaan en zich uitbreiden van brand is groter naarmate brandbare stoffen beter bereikbaar zijn voor zuurstof. De aanwezigheid van los gestapeld (afval)hout betekent dan ook een extra risico.
Bij het machinaal bewerken van hout komen krullen, schavelingen (schaafsel), zaagsel (zaagmeel), … en houtstof vrij. Fijn stof, dat met name ontstaat bij schuurbewerkingen, kan zich daarbij in de gehele werkruimte verspreiden. In het ergste geval kan dit leiden tot een stofexplosie wanneer een ontstekingsbron in de buurt is. Stof wordt veelal direct bij de machine afgezogen en opgevangen in een stofzak. In grotere bedrijven is voor de opslag van stof een speciale ruimte (bunker of silo) aanwezig. Indien bij het machinaal bewerken van hout vonken ontstaan kan dit leiden tot brand in het afzuigsysteem en in de opslag.
De kans op stofexplosie is een belangrijk aandachtspunt voor de houtverwerkende bedrijven. De stofexplosiegevaarlijke ruimtes in de sector van de houtverwerking zijn die ruimtes waar hout wordt gezaagd en waar krullen, schavelingen (schaafsel), zaagsel (zaagmeel), … en houtstof worden opgeslagen in stofzak, mothok en silo.
Om een stofexplosie daadwerkelijk te laten plaatsvinden moet een ontstekingsbron aanwezig zijn, zoals open vuur, vonken of statische elektriciteit. In de meubelindustrie waar ijzeren frames worden toegepast, kunnen laswerkzaamheden worden uitgevoerd. Lassen kan leiden tot de vorming van vonken. Statische elektriciteit, wat tevens kan leiden tot de vorming van vonken, is een tevens bron van ontsteking. In de sector van de houtverwerking kan statische elektriciteit optreden in pneumatische transporten, in afzuigleidingen, bij het vullen en legen van stofzak, mothok en silo.
De elektrische installatie kan een risico vormen in ruimtes waar de kans op stofexplosie aanwezig is.
Bij het aanbrengen van lakken, andere afwerkingsproducten en lijmen en bij het verduurzamen komen stoffen vrij die een invloed kunnen hebben op het zenuwstelsel en die kankerverwekkend kunnen zijn. Bij deze werkzaamheden is werken met de nodige beschermingsmiddelen dan ook noodzakelijk.
De toegepaste oplos- en verdunningsmiddelen zijn meestal organisch en dus brandbaar en bij bepaalde concentraties in de lucht explosief. Van groot belang hierbij is het vlampunt van de betrokken middelen. Enkele oplos- en verdunningsmiddelen hebben een vlampunt onder 21 °C en kunnen met behulp van een ontstekingbron aan de lucht ontbranden. Andere middelen hebben een vlampunt tussen de 21 °C en de 55 °C en zijn daardoor gemakkelijk ontvlambaar. Sommige bindmiddelen hebben eveneens bijzonder brandgevaarlijke eigenschappen. Zo kan een stof als nitrocellulose bij betrekkelijk lage temperaturen (60-100 °C) ontleden. Deze ontleding kan explosief verlopen en met vuurverschijnselen gepaard gaan. Een dergelijke ontleding kan al door wrijving en zelfs door zonnewarmte worden ingeleid.
Bij lakken die zo zijn samengesteld dat zich na het verspuiten ervan een chemische reactie voltrekt, zoals bij meercomponentenlakken, kan tijdens het uitharden warmte worden ontwikkeld. Indien zich bij het verspuiten van deze lakken in spuitkasten, -cabines of -wanden lagen lak worden afgezet als gevolg van ‘overspray’, kan de warmte-ontwikkeling zo groot worden dat zelfontbranding optreedt. Door het regelmatig verwijderen van de zich verhardende lakken kan dit gevaar worden voorkomen.
Naast organische oplosmiddelen zijn er vaak nog oplosmiddelbevattende stoffen aanwezig, zoals verharders, additieven ... Als de opslag van deze middelen niet voldoet aan de gebruikelijke voorschriften voor de opslag van gevaarlijke stoffen, kan er aanleiding zijn tot brand, explosie of chemische reacties waarbij giftige stoffen kunnen vrijkomen.