Compressors

De noodzaak tot een bijkomende compressie van waterstof op het station is afhankelijk van de druk waarop het waterstof wordt aangevoerd of geproduceerd en van de gewenste afleverdruk op het station (350 en/of 700 bar). Met betrekking tot de compressoren die voorkomen op een waterstoftankstation wordt over het algemeen een onderscheid gemaakt tussen meertrapscompressoren met een beperkte inlaatdruk (10 - 50 bar) en een beperkte capaciteit (10 – 200 Nm³/h) en eenvoudige boostercompressoren met een hoge inlaatdruk (100 – 400 bar) en een hoge capaciteit (200 – 500 Nm³/h). De middendruk compressor op een tankstation wordt meestal uitgevoerd als een meertrapscompressor in combinatie met een grote middendruk buffer die is opgedeeld in meerdere banken en van waaruit de effectieve aflevering op 350 bar kan plaatsvinden (zgn. cascade vulling). In combinatie met een middendruk compressor wordt de hogedruk compressor uitgevoerd als een boostercompressor gevolgd door een hogedruk buffer met een eerder beperkte capaciteit. Indien slechts één compressor wordt voorzien op het tankstation dan betreft het doorgaans een hybride compressor die de voordelen van een meertrapscompressor (geschikt voor lage inlaatdrukken) en een boostercompressor (een hogere compressorcapaciteit bij een hoge inlaatdruk) combineert.

Standaard componenten gehanteerd voor de berekening van de risicoafstanden (M-Tech, 2020)

In de studie voor de berekening van de interne scheidingsafstanden en risicoafstanden (M-Tech, 2020) worden acht standaard elementen gedefinieerd voor compressoren die worden gebruikt op een waterstoftankstation (zie paragrafen respecteren van interne scheidingsafstanden en respecteren van risicoafstanden).

Tabel 18: Standaard compressoren gehanteerd voor de bepaling van de risicoafstanden (M-Tech, 2020)