Emissies naar water

In de sector van verf-, lak-, vernis-, drukinkt- en lijmproductie kan in het productieproces afvalwater ontstaan door volgende activiteiten:

Resultaten van een enquête bij de bedrijven (VITO, 2012)

Tien van de 22 bedrijven lozen afvalwater, waarvan 6 op riool, 2 op oppervlaktewater en 2 op beiden. De andere bedrijven produceren geen afvalwater of voeren het af naar externe verwerkers. Dit onderscheid werd niet bevraagd in de enquête. Bedrijven lozen niet steeds hun volledige afvalwaterstroom, maar voeren soms ook een deel af (min. 1 bedrijf).

Alle zeven verf- of inktproducenten die afvalwater lozen hebben een waterzuiveringsinstallatie, meestal fysico-chemische zuivering:

  • Fysico-chemische zuivering, niet nader gespecifieerd (3 bedrijven)
  • Fysico-chemische zuivering + natte actief koolfilter
  • Prezuivering met bezinkingsbekkens, fysico-chemische zuivering gebaseerd op flotatie/floculatie, biologische zuivering (SBR laag belast aerobisch), kamerfilterpers, buffertank, zandfilter + actief koolfilter
  • Boogrooster, solventafscheider, neutralisatie, flocculatie en biologische nutriëntverwijdering
  • 3 bezinkputten

De lozende lijmproducenten hebben geen afvalwaterzuiveringsinstallatie. Hier wordt de organisch belaste fractie volledig hergebruikt. Enkel laagvervuilde stromen worden geloosd (bv. koelwater, zoutstromen van ontharders).

De geloosde hoeveelheden zijn erg uiteenlopend: 50-1400 m³/jaar voor rioollozers en 1700-40300 m³/jaar voor oppervlaktewaterlozers. Over de afgevoerde volumes is geen informatie beschikbaar.

Bedrijven voeren het afvalwater vaak af naar externe verwerkers omdat het te complex is om zelf te zuiveren. Uit gesprekken blijkt dat veelgenoemde probleemparameters zijn: te hoge BZV, metalen (bv. Cu van Cu-complexen in de pigmenten) en het visueel aspect van het water (gekleurd).

Coatings en inkten (inrichtingen van VLAREM rubriek 4.1)

Tabel 1 geeft een overzicht van de afvalwateranalyses van de VMM, zowel voor lozing op oppervlaktewater als op riolering voor de jaren 2009, 2010 en 2011. De parameters BZV, CZV, stikstof, fosfor en zwevende stof (ZS) bij oppervlaktewaterlozers zijn weergegeven in Tabel 2.

Tabel 1. Meetgegevens van lozingen op oppervlaktewater (OW) en riool (RWZI) in 2009, 2010 en 2011 (VMM, 2012).


*VLAREM II, bijlage 5.3.2. 22°; **VLAREM II, bijlage 2.3.1.
a  Data vóór correctie: het merendeel van deze overschrijdingen zijn te wijten aan de meetmethode. In de databank wordt hier een waarde ‘< 0,0006’ gerapporteerd, wat er op wijst dat een nauwkeurigere analyse niet mogelijk was.
b Data na correctie: de metingen met resultaat ‘< 0,0006’ werden buiten beschouwing gelaten.

Voor sommige parameters is de rapportagegrens groter dan het indelingscriterium (IC), nl. voor arseen (As), cadmium (Cd) en zilver (Ag). Daarom werden de data voor deze parameters ook getoetst aan de rapportagegrens. Dit verklaart de hogere waarden. Bijna alle lozingsgegevens die boven het IC zitten, blijven wel onder de rapportagegrens.

As en Cd staan ook op de EUPIA-uitsluitingslijst voor de Europese inktproducenten (EUPIA, 2012). Ag wordt enkel nog gebruikt in zeer specifieke toepassingen: bijvoorbeeld watergebaseerde inkten met zilverdeeltjes voor geleidbaarheid i.v.m. elektrische circuitprints.

Ook kwik (Hg) wordt niet meer gebruikt door de Europese inktsector (EUPIA, 2012). Als we de data met onnauwkeurige meetmethode buiten beschouwing laten, blijven er enkel 2 meetreeksen van 4 opeenvolgende dagen (twee bedrijven) over met waarden hoger dan het IC (0,00031 – 0,001 mg Hg/l). Deze twee bedrijven produceren coatings en geen inkt.

Voor zink (Zn) wordt bij 20% van de metingen (4 bedrijven) een overschrijding van het IC genoteerd. Zinkverontreiniging kan afkomstig zijn van zinkoxide, dat in de verfsector gebruikt wordt. De overschrijdingen van 3 van de 4 bedrijven zijn zeer sporadisch en beperkt (<0.5 mg/l).

De overschrijdingen van het IC van koper (Cu) en nikkel (Ni) zijn zeer sporadisch en beperkt in omvang.

De waarden voor de adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX) zijn hoger dan het IC, maar het gaat hier slechts om data van één bedrijf. Daarenboven staat de meetmethode nog niet op punt, dus kunnen hier geen conclusies uit getrokken worden.

Op het begeleidingscomité van de huidige studie werd vermeld dat er soms problemen zijn met kobalt (Co) en titanium (Ti) in het afvalwater. Hiervan zijn echter geen lozingsdata van de VMM beschikbaar. Het is mogelijk dat bedrijven met deze stoffen in hun afvalwater niet zelf lozen, maar het water afvoeren naar externe verwerkers. Op basis van de vergunningsvoorwaarden blijkt dat de lozingsnorm die voor kobalt opgelegd wordt, in vijf gevallen kleiner is dan de huidige sectorale lozingsnorm. In de verfsector worden verven met een kobaltconcentratie < 0,1 mg/l als Co-vrij beschouwd. Bij navraag bleek dat in een beperkt aantal recepten nog Co-concentraties van 0,099 mg/l gebruikt worden. Deze producten worden in het bevraagde bedrijf niet continu geproduceerd en zouden op termijn vervangen worden. Maar op de momenten dat ze gemaakt worden, wordt het IC van 0,0006 mg/l wel overschreden.

Voor tin (Sb), mangaan (Mn) en molybdeen (Mo) zijn er wel sectorale normen, maar van deze parameters zijn ook geen lozingsdata van de VMM beschikbaar. Voor Mn is er geen IC, maar werden voor 5 bedrijven wel lozingsvoorwaarden opgelegd via de bijzondere vergunningsvoorwaarden (0.1 – 1 mg/l). Voor Mo variëren de opgelegde lozingsnormen tussen 0.03 en 1 mg/l.

Door twee bedrijven werden data van afvalwateranalyses aangeleverd. Hierbij waren geen overschrijdingen van het IC, rekening houdend met de rapportagegrenzen, ook niet voor Co, Mn, Mo en Sn (data van één bedrijf). Enkel de Zn-waarden waren soms hoger dan het IC, maar steeds onder de sectorale norm.

Tabel 2. Meetgegevens van lozingen op oppervlaktewater (VMM, 2012).

BZV, CZV, ZS, P en N worden enkel bestudeerd voor oppervlaktewaterlozers. Dit zijn slechts 2 bedrijven. De meeste bedrijven met verf-, lak-, vernis- en drukinktproductie die afvalwater lozen, doen dit op riolering. Voor lozing op riolering worden specifieke lozingsvoorwaarden opgelegd in de vergunning. BZV5 (biologisch zuurstof verbruik) en CZV (chemisch zuurstof verbruik) geven aan hoeveel zuurstof er per liter afvalwater nodig is om de aanwezige vuilvracht af te breken. Uit de VMM meetgegevens blijkt dat deze waarden voor oppervlaktewaterlozers variëren tussen 3-73,6 mg/l voor BZV en 14,2-137 mg/l voor CZV. Slechts 2 metingen voor BZV en 1 meting voor CZV overschrijden de richtinggevende effluentnorm (één bedrijf). Dit bedrijf heeft een fysico-chemische zuivering en biologische zuivering. De gegevens dateren van 2009-2011, maar sinds 2012 werd nog een napolishing stap toegevoegd.

Voor zwevende stoffen (ZS) is in VLAREM II een sectorale norm bepaald van 60 mg/l voor lozing op oppervlaktewater. Dit komt overeen met de richtinggevende effluentnorm voor ZS. Uit de metingen blijkt dat de concentratie ZS lager ligt dan deze norm.

Fosfor (P) en stikstof (N) kunnen in het afvalwater terechtkomen via het sanitair afvalwater. Dit wordt meestal gescheiden van het bedrijfsafvalwater, toch bij oppervlaktelozers. Fosfor kan bovendien ook voorkomen in reinigingsmiddelen en in bepaalde lakken of lijmen. Slechts drie metingen van N overschrijden de richtinggevende effluentnorm van 15 mg/l.

Voor één bedrijf beschikt de VMM over gegevens van een groot aantal bijkomende parameters. Stoffen waarvoor in dit bedrijf de IC overschreden werden zijn: benzeen, tolueen, ethylbenzeen, tetrachloorbenzeen en tetrachlooretheen. Een ander bedrijf rapporteerde metingen van xyleen hoger dan het IC. Xylenen worden hier in zeer lage concentraties via de harsen nog in bepaalde recepten gebruikt. De R&D afdeling van dit bedrijf onderzoekt hoe dit vermeden kan worden, maar in de huidige omstandigheden zijn er sporadisch hoge concentraties mogelijk (worst case scenario: 90 mg op jaarbasis).

Uit literatuur blijkt dat er ook bewaarmiddelen of biociden (3-iodo-2-propynyl butylcarbamate (IPBC) en 1,2-Benzisothiazol-3(2H)-one (BIT)) en oppervlakteactieve stoffen (zoals alkylfenolethoxylaten of APEO’s) gebruikt worden die in de afvalwaterstromen terecht zouden kunnen komen (Challener, 2008). Onder de alkylfenolethoxylaten vallen ook de nonylfenolethoxylaten. Bij de afbraak van nonylfenolethoxylaten wordt nonylfenol gevormd wat een prioritair gevaarlijke stof is. De omzetting van nonylfenolethoxylaten naar nonylfenol gebeurt ook nog voor een groot gedeelte na lozing van het bedrijfsafvalwater (Derden et al., 2010). Er zijn echter geen gegevens over het gebruik van nonylfenolethoxylaten in de Vlaamse sector van verf-, lak-, vernis-, drukinkt- en lijmproductie of de aanwezigheid in het afvalwater beschikbaar. Biociden hebben mogelijk een invloed op het functioneren van micro-organismen in afvalwaterzuiveringsinstallaties. Een deel van de afbraakstoffen wordt niet door de afvalwaterzuiveringsinstallatie tegengehouden en kan opgenomen worden door vis en andere aquatische organismen. Dit leidt vermoedelijk tot afwijkingen aan de voortplantingsorganen (EC DG Environment, 2000; Challener, 2008).

Lijm

Lijmproducenten lozen weinig tot geen afvalwater. Sommige bedrijven hebben een andere hoofdactiviteit waardoor hun afvalwater niet afkomstig is van de lijmproductie en dus niet verder geanalyseerd wordt. Er is slechts één bedrijf waarvoor data beschikbaar zijn (Tabel 3 en Tabel 4). Lozingen van lijmproducenten worden in deze tabellen getoetst aan het indelingscriterium en de richtinggevende effluentnorm. Er zijn geen sectorale lozingsnormen.

Tabel 3. Meetgegevens van lozingen op oppervlaktewater van één lijmproducent (VMM, 2012).


 

Tabel 4. Meetgegevens van lozingen op oppervlaktewater van één lijmproducent (VMM, 2012).


 

De waarden voor BZV, CZV, P en N zijn steeds kleiner of gelijk aan de richtinggevende effluentnormen. Deze normen staan weergegeven in Tabel 2.
Voor Ag, As en Cd liggen de metingen steeds hoger dan het indelingscriterium voor gevaarlijke stoffen. Dit heeft echter ook te maken met de bepalingsgrens van deze stoffen.

 

Referenties

Challener C. (2008). Sustainability: A Formula for Success in the Paint and Coatings Industry, JCT Coatings Tech 5(1): 54-61, uitgegeven door Federation of Societies for Coating Technology.

Derden, A., Vanassche, S. & Huybrechts D. (2010). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de textielindustrie – Beperking van emissies van een aantal micropolluenten via het afvalwater – Broomhoudende vlamvertragers (BVV), antimoontrioxide (Sb2O3), perfluortensiden (PFT), nonylfenolen(NFn), nonylfenolethoxylaten (NFE) en olycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs), uitgegeven door Academia Press.

EC DG Environment (2000). Decopaint - Study on the potential for reducing emissions of volatile organic compounds (VOC) due to the use of decorative paints and varnishes for professional and non-professional use. pp. 317

EUPIA (2012)Exclusion list for printing inks and related products. 8th Revised Edition. European Printing Ink Association.