Emissie van stof

Geleide emissies

In ‘Lozingen in de lucht 1990 - 2007’ worden de emissies van TSP, PM10 en PM2,5 in Vlaanderen in de periode 1990 - 2007 in kaart gebracht. TSP (Total Suspended Particles) is een mengsel van deeltjes van uiteenlopende samenstelling en afmeting in de lucht. De deeltjes worden ingedeeld in fracties op basis van hun grootte, namelijk PM10, PM2,5 en PM0,1, waarbij PM staat voor particulate matter. PM10, PM2,5 en PM0,1 zijn de fracties van de deeltjes met een aerodynamische diameter kleiner dan respectievelijk 10, 2,5 en 0,1 μm. In ‘Lozingen in de lucht 1990 - 2007’ worden enkel totaal zwevend stof (TSP) en de fracties PM10 en PM2,5 bekeken, daar er voor de fractie PM0,1 voorlopig niet voldoende gegevens beschikbaar zijn. Om een globaal overzicht te krijgen van de TSP-emissie in Vlaanderen heeft de VITO in 2002 - in opdracht van de VMM - voor Vlaanderen een emissie-inventaris van primair TSP, PM10 en PM2,5 [1] opgesteld (Schrooten en Van Rompaey, 2002). Deze studie werd in 2006 door de VITO geoptimaliseerd en geactualiseerd (Sleeuwaert et al., 2006). Voor het opstellen van de emissie-inventaris voor TSP wordt gebruik gemaakt van emissiefactoren en statistische informatie. De statistische informatie komt o.a. uit de energiebalans Vlaanderen (VITO), uit de integrale milieujaarverslagen van de bedrijven en via rechtstreeks opvragen van gegevens bij de bedrijven. Via de milieujaarverslagen worden door de bedrijven de emissies van totaal stof (indien > 20 ton/jaar) gerapporteerd. Wanneer de TSP-emissie gekend is wordt deze rechtstreeks ingevoerd in de emissie-inventaris. Indien de emissie kleiner is dan 20 ton en niet vermeld wordt in het milieujaarverslag wordt ze opgevraagd bij het bedrijf of door de VMM zelf berekend. In 2004 werd VLAREM aangepast zodat ook informatie over PM10 ter beschikking komt via de milieujaarverslagen. Het aantal bedrijven dat een emissie van PM10 meldt is echter minimaal waardoor de emissies van PM10 en PM2,5 nog steeds bijgeschat worden t.o.v. TSP a.d.h.v. percentages uit de literatuur of uit metingen.

In onderstaande tabel worden de emissies van TSP, PM10 en PM2,5 in de spaanplaatnijverheid in Vlaanderen weergegeven voor de jaren 1995 en 2000 - 2007.

Tabel 1: Emissies van TSP, PM10 en PM2,5 in de spaanplaatnijverheid (Vlaanderen, 1995, 2000 - 2007) (Vlaamse Milieumaatschappij (VMM), 2008)

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de emissie van stofdeeltjes in mg/m³ bij direct en indirect gestookte spaandrogers bij volle last bij toepassing van diverse stofverwijderingstechnieken en dit volgens de VDI-richtlijn 3462, deel 2.

Tabel 2: Emissie van stofdeeltjes bij spaandroger bij volle last (VDI-richtlijn 3462 Blatt 2)

In Vlaanderen zijn, anno 2010, alle indirecte drogers uitgerust met een multicycloon. Alle directe drogers zijn uitgerust met een natte elektrofilter. De laatste directe droger uitgerust met een multicycloon werd in 2009 uit dienst genomen (productie van spaanplaten werd stopgezet).

Onderstaande tabellen geven een overzicht van de met de huidige technieken behaalde emissieniveaus. De gegevens in de eerste tabel zijn gebaseerd op emissiemetingen uitgevoerd door de afdeling Milieu-inspectie in de periode 2008 - 2009. De gegevens in de tweede tabel werden aangeleverd door Fedustria en zijn gebaseerd op emissiemetingen uitgevoerd door de bedrijven.

Tabel 3: Behaalde emissieniveaus voor stofdeeltjes totaal bij direct gestookte drogers (spaanders, stroken) (Vlaanderen, 2009 - 2008) (Afdeling Milieu-inspectie)

Tabel 4: Behaalde emissieniveaus voor stofdeeltjes totaal bij direct en indirect gestookte drogers (spaanders, stroken) (Vlaanderen, 2008 - 2009) (Fedustria)

Diffuse emissies

In de spaanplaatnijverheid treden diffuse emissies van (fijn) stof op, o.a. ten gevolge van de opslag van fijne (hout)materialen en de opwaaiing van stof door verkeer op de bedrijfsterreinen. Deze emissies dragen bij tot de lokaal (in de omgeving) gemeten (fijn) stofconcentraties.

Er bestaat tussen LNE en de sector discussie over hoe groot, hoe relevant de bijdrage van de spaanplaatnijverheid tot de lokaal gemeten stofconcentraties in Vlaanderen is.

Naar aanleiding van de hoge (fijn)stofconcentraties gemeten in hotspotzones werd in 2006 een studie uitgevoerd naar de herkomst van het stof. In de gevalstudie voor de regio Oostrozebeke ([Mensink et al., 2006]) werd een diffuse bron van 90 - 160 ton PM10 per jaar geïdentificeerd die, via inverse modellering, werd toegewezen aan één spaanplaatbedrijf. In [Sleeuwaert et al., 2006] werd de diffuse emissie van fijn stof, met name van PM10, voor de volledige spaanplaatnijverheid in Vlaanderen berekend op 624 à 1.102 ton per jaar.

Er wordt opgemerkt dat bovenvermelde studies dateren van enkele jaren geleden. Sinds de publicatie van de studies werden er door de spaanplaatnijverheid maatregelen getroffen om zowel de geleide als de diffuse emissies van stof te beperken (o.a. uitrusting van direct gestookte spaandrogers met natte elektrofilters, bevochtigen/benevelen van stuifgevoelige materialen, besproeien van wegen, afsluiten van hallen).

Fedustria trekt de bijdrage van de spaanplaatnijverheid tot de lokaal gemeten stofconcentraties in Vlaanderen in twijfel op basis van een eigen analyse van de resultaten van de PM10-metingen in verschillende meetstations in West-Vlaanderen.

Recente studies (het VMM-rapport ‘Zwevend stof in Vlaanderen, periode 2007-2008’, en een rapport van de UGent in opdracht van VMM, draft eindversie ‘Trendanalyse PM10 in Vlaanderen’) bevestigen volgens LNE dan weer de bijdrage van de spaanplaatbedrijven aan de lokaal gemeten stofconcentraties, maar spreken zich daarbij niet uit over de aard van de stofemissies (geleid of diffuus, primair of secundair).

 


[1] Primaire deeltjes resulteren rechtstreeks uit een emissiebron, zoals bv. een verbrandingsproces, terwijl secundaire deeltjes in de atmosfeer gevormd worden uit chemische reacties met precursoren, zoals SO2 en NOx.