Geurhinder

Achtergrond van het begrip geur(hinder)

Omdat geurhinder een belangrijk thema is m.b.t. asfaltcentrales, wordt in deze BBT-studie een meer gedetailleerde toelichting gegeven over het concept van geurhinder. Voor deze toelichting wordt gebruik gemaakt van het Kennis- en informatiesysteem MER van het Richtlijnensysteem Lucht (Kennis- en informatiesysteem MER, 2021)

Geur kan als een speciaal geval van luchtverontreiniging beschouwd worden. Een bron emitteert één of meerdere gasvormige verbindingen, deze verbindingen verspreiden zich in de omgevingslucht en komen uiteindelijk in de leefomgeving terecht. Pas wanneer de immissieconcentratie hoger is dan de detectielimiet van de menselijke neus zal er sprake zijn van geurwaarneming.

Van geurherkenning is pas sprake van zodra kan aangegeven worden om wat voor soort geur het gaat: zurig, rot, muf,… Of een geurwaarneming al dan niet als hinderlijk wordt ervaren, is afhankelijk van verschillende factoren, zoals o.a. geurconcentratie, geurkarakteristieken (intensiteit, frequentie, duur, aangenaamheid, locatie (bewoning),…

Geur is niet altijd relevant in een milieueffectrapportage. Voor een aantal plannen/projecten zal op basis van de specifieke situering van het plan/project ten opzichte van woonzones, buurbedrijven,… gemotiveerd kunnen worden dat geur niet relevant is.

In volgende gevallen is geur wel te bespreken en te beoordelen:

  • Bij gebruik van geurgevoelige producten of processen: dit is bvb. het geval bij intensieve veeteeltbedrijven, slachthuizen en afvalverwerkingsinstallaties. Voor andere plannen/projecten moet afhankelijk van de specifieke situatie beoordeeld worden of er al dan niet geurgevoelige producten of processen aanwezig zijn.
  • Bij aanwezigheid van hinder bij omwonenden: voor bestaande plannen/projecten kan ingeschat worden in welke mate de omwonenden al dan niet geurgehinderd zijn. Deze inschatting kan bvb. gebeuren aan de hand van een beperkte enquête bij omwonenden of op basis van reeds uitgevoerde hinderenquêtes in het studiegebied. Hierbij kan specifiek getoetst worden hoeveel % geurgehinderden er zijn en in hoeverre de percentages afwijken van de Vlaamse beleidsdoelstellingen (cf. visiedocument ‘de weg naar een duurzaam geurbeleid’).
  • Bij aanwezigheid van potentiële hinder bij omwonenden: voor geplande plannen/projecten kan op basis van ontwerpgegevens of op basis van vergelijkbare installaties ingeschat worden of er potentiële geurhinder bij omwonenden kan optreden.
  • Bij aanwezigheid van klachten: bij aanwezigheid van klachten over geurhinder moet geur behandeld worden. De afwezigheid van klachten wil niet zeggen dat geur niet behandeld moet worden, dit moet ingeschat worden op basis van (potentiële) hinder.

Wat geur betreft is het Vlaams geurbeleid gebaseerd op volgende kernideeën:

  • als er hinder is, zijn BBT-maatregelen nodig om de hinder terug te dringen tot een aanvaardbaar niveau;
  • als er geen hinder is, zijn geen acties of maatregelen nodig;
  • ernstige hinder is nooit toelaatbaar;
  • nul-emissies zijn niet realistisch.

Aanvaardbare hinder situeert zich ergens tussen het nuleffect niveau (of de richtwaarde) en het niveau waarbij er ernstige klachten beginnen optreden (of de grenswaarde).

Figuur 26: Situatie van aanvaardbare (geur)hinder in het Vlaams geurbeleid (Kennis- en informatiesysteem MER, 2021)

Beoordeling i.f.v. geur

De beoordeling van de berekende impact gebeurt ten opzichte van een beoordelingskader. Dit kader kan bestaan uit een reeks beschermingsniveaus (richt- en grenswaarden) of uit een beschikbaar criterium voor aanvaardbare hinder. Het begrip “aanvaardbare hinder” is geen statisch gegeven. Wat nu nog aanvaardbaar is, hoeft binnen een termijn van bvb. 10 jaar niet meer aanvaardbaar te zijn. Bijkomende investeringen in functie van voortschrijdende BBT kunnen ervoor zorgen dat dit niveau meer en meer evolueert in de richting van het nuleffect niveau.

Bij het beoordelen van het geureffect worden volgende aspecten in overweging genomen:

  • Milieuhygiënische aspecten: de geurbelasting (concentratie/intensiteit, frequentie en duur) en het hedonisch karakter of de hedonische waarde (mate van aangenaamheid) van een geur;
  • Milieurechterlijke aspecten: voldoen aan de normale zorgplicht, rechterlijke interpretaties (precedenten) van de term ‘aanvaardbare hinder’, juridische waarde van de begrippen grenswaarde en richtwaarde;
  • Contextuele aspecten: de geurgevoeligheid van de omgeving, de aanwezigheid van achtergrondgeuren, treden er cumulatieve effecten op, gaat het om een nieuwe of bestaande situatie;
  • Sociaal-economische en financiële aspecten: de gevolgen van de toepassing van een bestaande of voorgenomen “geurnorm” voor het bedrijf (bedrijfsimpacttoets), kosten-batenafweging;
  • Technologische aspecten: Kan de bestaande of voorgenomen “geurnorm” bereikt worden met toepassing van de Best Beschikbare Technieken, of zijn verdergaande maatregelen nodig en op de markt beschikbaar;
  • Maatschappelijke schade: een indicator hiervan is de waardedaling van woningen.”

In de volgende paragraaf wordt de geurhinder afkomstig van asfaltcentrales meer in detail toegelicht.

Asfaltcentrales en geurhinder

Asfalt is een reukloze vaste stof bij omgevingstemperatuur, maar bij de productie wordt het mengsel aangemaakt bij ongeveer 180 °C. De asfaltproductie omvat een stookproces om de granulaten te drogen en op te warmen en een manipulatie van warm asfalt. Hierbij ontstaan op diverse plaatsen gasvormige emissies, en deze emissies kunnen aanleiding geven tot een waarneembare geur. Deze worden toegeschreven aan vluchtige organische componenten. Speciale additieven, zoals adhesieverbeterende middelen of bepaalde soorten polymeren kunnen eveneens een waarneembare geur emitteren, maar het geurprobleem is hoofdzakelijk verbonden met het gebruik van bitumen en AG. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat niet alle stoffen die geurhinder veroorzaken schadelijk zijn voor de gezondheid, en omgekeerd geldt hetzelfde: niet alle stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid kunnen waargenomen (geroken) worden door de mens.

De emissies van de mineralentrommel en de paralleltrommel worden via een schoorsteen verspreid. Bij niet-omkaste installaties komen de emissies van de menger, de bitumentanks en het verladen op grondniveau vrij. De geuremissie van installaties voor het warm recycleren van asfalt (via een paralleltrommeldroger) kan hoger zijn dan van installaties voor asfalt zonder AG.

Geurbronnen

De belangrijkste bronnen van geurende emissies en dus mogelijke bronnen voor geurhinder bij het asfaltproductieproces zijn:

  • vullen en ontluchting van verwarmde bitumenopslagtanks;
  • ademverliezen van bitumentanks;
  • rookgassen droogtrommel met onvolledige verbranding;
  • schoorsteen van de droogtrommel;
  • de menger;
  • ophaalbaan en overstortpunten;
  • lossen van het omhulde mengsel in de ophaalbak;
  • vullen van de geïsoleerde asfaltsilo’s;
  • vullen van de vrachtwagens met vers asfaltmengsel.

Indien asfaltrecyclage toegepast wordt, komen hier nog bij:

  • opslag van asfaltgranulaat;
  • paralleltrommel of mengtrommel bij asfaltrecyclage (te hoge opwarming, resten teerhoudend asfalt);
  • vullen van de buffersilo’s.

Tijdens het opwarmen van asfaltgranulaat komen er extra VOS-componenten vrij (incl. benzeen) wat vermoedelijk een gevolg is van andere/oude bitumensamenstellingen, gecombineerd met deels de gevolgen van gedesintegreerde bitumen door verouderingsprocessen, en een te hoge temperatuur aan de oppervlakte van het AG door direct contact met de brandervlam. In essentie kan men dus stellen dat bitumen, het bindmiddel van de verschillende bestanddelen (stenen, zand, vulstof, …) van asfalt, verantwoordelijk is voor de emissies van VOS-verbindingen en geur. Bitumen is een product dat verkregen wordt tijdens de raffinage van aardolie. Het is de zwaarste fractie van het raffinageproces en bevat voornamelijk organische C20 – C40 verbindingen. Wanneer het bitumen opgewarmd wordt om het bewerkbaar te maken, vervluchtigen de lichtere fracties (zoals (cyclo)-alkanen en aromaten) en komen deze in de omgevingslucht terecht. Sommige groepen hebben door de aanwezigheid van carbonzuren en thiolen een zeer lage geurdrempel, die zorgen voor de typische asfaltgeur die ervaren wordt en voor hinder kan zorgen.

Specifieke geurmoleculen kunnen gemeten en gekwantificeerd worden, maar geurhinder blijft een subjectief aspect. De sector geeft hierover aan dat zij seizoens- en tijdsgebonden dienen te werken om de hinder en files op de weg te beperken. Deze werken worden daarom zoveel mogelijk uitgevoerd tijdens verlofperioden, avonden, nachten, schoolvakanties, enz. Dit maakt dat mensen op deze momenten vaak thuis zijn (en tijdens mooi weer buiten zitten) en gevoelig(er) zijn voor (het waarnemen van) onaangename geuren. Bovendien is gebleken dat de klachten soms niet 1 op 1 overeenkomen met de dagen dat er effectief geproduceerd wordt. M.a.w. er valt niet uit te sluiten dat sommige klachten verkeerdelijk gelinkt worden aan asfaltcentrales (de zogenaamde vals-positieve klachten). Het opmaken van een klachtenregister (zie paragraaf 4.4.2) kan hier in de toekomst meer inzicht in geven.

Een belangrijke kanttekening die vermeld dient te worden is dat de benzeenemissies in de meeste gevallen niet gelinkt zijn aan of de oorzaak zijn van de geurhinder. Benzeen heeft een zoete geur en heeft een relatief hoge geurdrempel die vele malen hoger is dan de concentraties die worden uitgestoten tijdens de normale bedrijfsvoering (zie paragraaf 3.10.2).

Vlaams geurbeleid

Bij de uitvoering van het Vlaams geurbeleid[1] wordt voorrang gegeven aan de pistes waarvoor een draagvlak is bij de betrokken doelgroepen, zoals de introductie van goede geurpraktijken. Deze codes zijn juridisch niet bindend, maar geven wel aan hoe geurhinder gemeten, beoordeeld en onder controle kan worden gehouden of gebracht.

In dit kader werd een sectorale code van goede geurpraktijk voor de asfaltcentrales opgemaakt.

“Met een code van goede geurpraktijk (CVGGP) kunnen aan vergunningverleners, toezichthouders, deskundigen, consultants en (milieu)verantwoordelijken van asfaltcentrales de bouwstenen aangereikt worden om de geuroverlast rondom een asfaltcentrale te meten, te berekenen, te beoordelen en, indien nodig, te beheersen. Wat dit laatste aspect betreft, zal in deze code van goede geurpraktijk logischerwijze worden gerefereerd naar de maatregelen opgenomen in de BBT-studie. De meerwaarde van deze CVGGP situeert zich voornamelijk in de aanreiking van een instrumentarium om de geur op en rondom een asfaltcentrale te meten, te berekenen en te beoordelen.” (Departement Leefmilieu, Natuur en Energie van de Vlaamse Overheid, 2015)

De totstandkoming en toepassing van deze code van goede geurpraktijk voor de asfaltcentrales bleek echter niet voldoende te zijn om de geurhinder volledig op te lossen. Uit cijfers en ervaring van de afdeling handhaving blijkt dat asfaltcentrales nog steeds een bron kunnen zijn van geurhinder rondom het terrein. Tot slot is het eveneens de vraag of deze code in alle probleemsituaties werd toegepast, en of aan een potentieel negatieve beoordeling van de hindersituatie ook de noodzaak voor bijkomende maatregelen werd gekoppeld. Dit dient nog verder geëvalueerd te worden.

Invloed op de omgeving

Geurhinder die in de buurt van bedrijfsterreinen van asfaltcentrales ervaren wordt, wordt veelal veroorzaakt door de emissie van afgassen uit de schoorsteen van de centrale, die zich over een grotere afstand in de atmosfeer kunnen verspreiden, afhankelijk van de schoorsteenhoogte en meteorologische omstandigheden. Deze emissies zijn grotendeels afkomstig van de paralleltrommel, de mineralentrommel, en eventueel overige emissiepunten die worden opgevangen en naar de schoorsteen afgeleid worden. De bitumendampen en asfaltdampen die vrijkomen hebben een actieradius die meestal beperkt blijft tot het terrein en de directe omgeving van de centrale zelf. Bij niet-omkaste installaties komen de emissies van de menger, de bitumentanks en het verladen op grondniveau vrij.

Diffuse emissies, d.w.z. emissies die dicht bij het maaiveld worden geëmitteerd, zijn meestal niet ver buiten de terreingrens waarneembaar en geven dus in normale omstandigheden ook geen aanleiding tot geurhinder. (Bova Enviro+, 2021)

De geurhinder op grotere afstand van de asfaltcentrale wordt meestal veroorzaakt door de rookgassen uit de schoorsteen en is afkomstig van de mineralentrommel en de paralleltrommel. De plaats waar de geurpluim eventueel hinder veroorzaakt, is afhankelijk van meteorologische omstandigheden en van de hoogte van de schoorsteen.

Overzicht van gerapporteerde geurklachten

Afdeling Handhaving leverde onderstaande cijfers aan m.b.t. het aantal ontvangen geurklachten:

Sinds 2015 werden er 2359 geurklachten ontvangen door Afdeling Handhaving gelinkt aan asfaltcentrales, op een totaal van 15919 geurklachten.

De sector asfaltcentrales wordt vertegenwoordigd door 20 klasse 1-bedrijven, op een totaal van 18.000 klasse 1-bedrijven (alle sectoren samen). Hieruit kunnen we concluderen dat 0,1% van alle klasse 1-bedrijven (asfaltcentrales) verantwoordelijk is voor 14,8% van alle ontvangen klachten. In dit opzicht zijn asfaltcentrales oververtegenwoordigd m.b.t. geurklachten. (Afdeling Handhaving, persoonlijke communicatie, 2022)



[1] Zie ook visiedocument duurzaam geurbeleid (https://omgeving.vlaanderen.be/beleid-geurhinder)