Alternatieven in plaats van inkuiping

Er bestaan een aantal technieken/maatregelen die volgens verschillende codes van goede praktijk worden beschouwd als volwaardig alternatief (equivalent) voor een inkuiping bij opslagtanks. Indien deze worden toegepast (met eenzelfde beschermingsniveau als hierboven beschreven voor een inkuiping), is een inkuiping geen vereiste.

Een eerste alternatief is een houder met dubbele wand (dubbelwandige houder of dubbelmantelhouder) en permanente lekdetectie, zie Figuur 20, overgenomen uit de BREF EFS. Een belangrijk verschil met de hierboven beschreven cup-tank is dat een dubbelwandige houder voorzien is van permanente lekdetectie tussen primaire en secundaire houder. Het HBRB van de dienst VR maakt, op basis van de terminologie uit norm EN 14620-1: 2006[1], onderscheid tussen single containment tank (enkelwandig of dubbelwandig[2]), double containment tank (houder met dubbele wand waarbij enkel vloeistof in secundaire houder wordt opgevangen) en full containment tank (houder met dubbele wand waarbij zowel vloeistof als dampen binnen de secundaire houder worden opgevangen).

Figuur 20: Soorten dubbelwandige tanks beschreven in de BREF EFS (IPPC Bureau, 2006)

Het begrip tank-in-tank wordt zowel gebruikt voor een cup-tank als voor een houder met dubbele wand. Om vrijgesteld te zijn van een inkuiping, is een permanente lekdetectie tussen de binnenste en buitenste wand van de houder nodig. Typisch wordt de ruimte tussen beide wanden zo klein mogelijk gehouden. Voor bepaalde constructies, bv. tank-in-tanks uit thermoplastische kunststof, is dit niet evident. Zo worden in de chemie bijvoorbeeld verticale tank-in-tanks opgetrokken uit thermoplastische kunststof als gelaste of gewikkelde constructies volgens EN norm 12573. Gerotomouleerde of geblazen thermoplastische tank-in-tanks worden ook in de chemiesector (EN 13575) ingezet, maar ook bij kleine houders in de brandstofsector (EN 13341), zie Figuur 21. Deze worden verkocht als dubbelwandige tanks (in het Engels ‘bunded tanks’). In de brandstofsector worden deze tanks enkel ingezet voor diesel en huisbrandolie en oliën (hogere vlampunten > 55°C), dus nooit voor benzines.

Figuur 21: Tank-in-tank volgens EN 13341 voor de opslag van brandstof (bron: website Boralit[3])

Een ander alternatief voor een inkuiping is de afvoer naar een afgelegen opvangvoorziening. Het verschil met een inkuiping is dat bij een inkuiping de vloeistof wordt opgevangen waar ze vrijkomt, dus rondom de houder, en bij dit systeem de vloeistof via goten of leidingen wordt afgeleid naar een afgelegen opvangvoorziening (vaak een ondergrondse opvangput, of een centraal gelegen opvangbassin). Doordat de vloeistof wordt weggeleid van de opslaghouder vermindert bij brandbare vloeistoffen ten opzichte van een inkuiping de kans dat een brand schade toebrengt aan de houder zelf, of aan andere houders binnen dezelfde inkuiping. Anderzijds introduceert dergelijk systeem risico’s langsheen het traject van de opgevangen vloeistof, bv. risico op schade aan andere installaties. Indien het afvoeren van de opgevangen vloeistof niet gravitair verloopt, maar een actief element bevat (bv. een pomp), bestaat er een kans dat deze faalt. Een ander aandachtspunt, ook als de vloeistoftransfer wel passief (gravitair) verloopt, is de capaciteit van het transfersysteem om de vloeistof af te voeren aan een voldoende hoog debiet, overeenkomstig met een mogelijk incident. De vloeistofoppervlakte kan, afhankelijk van de uitvoering, kleiner of groter zijn dan deze van een lokale inkuiping. In de praktijk is ook een combinatie van beide mogelijk, waarbij een inkuiping rondom de houder een deel van de vloeistofopvang verzorgt, en een afgelegen opvangvoorziening het overige deel.

Andere gevolgbeperkende maatregelen die op zich geen volwaardig alternatief zijn voor een inkuiping, maar wel complementair zijn en eventueel een alternatief opvangsysteem kunnen toelaten, zijn onder meer het beperken van de hoeveelheid vrijgezette vloeistof door het afsluiten van het lekkend onderdeel of door het overpompen van de inhoud van de tank naar een noodopvang, het vermijden van ontstekingsbronnen in de omgeving (ook door de hierboven beschreven afstandsregels), bescherming tegen brand, explosies, of contact met vrijgezette stoffen (zie beschrijving veiligheidsfuncties hierboven). De hoeveelheid bluswater en koelwater kan beperkt worden door (CIRIA, 2014)

  • het beperken van het volume van de primaire houder
  • installeren van bijkomende sprinklers, monitors en detectiesystemen
  • compartimenteren van het terrein om verspreiding van de brand te beperken
  • tijdelijke maatregelen om verontreiniging te voorkomen als onderdeel van noodplan
  • in overeenkomst met brandweer, een strategie van gecontroleerde verbranding toepassen
  • het afvoeren van verontreinigd bluswater tijdens het incident door lozing op riool (mits toelating) of transport naar een geschikte ontvanger via tankwagen.

Deze gevolgbeperkende maatregelen kunnen net als de preventieve maatregelen invloed hebben op de vereisten van de inkuiping of opvangvoorziening bij verladingszones.

Bovenstaande alternatieve uitvoeringen van inkuiping, alternatieven voor inkuiping en andere gevolgbeperkende maatregelen, worden in sommige gevallen ook gecombineerd (bv. lekbakken en een ingekuipte ruimte, of een ingekuipte ruimte en een afgelegen opvangput).



[1] Ontwerp en fabricage van ter plekke gebouwde, verticale, cilindrische stalen tanks met platte bodem voor de opslag van gekoelde, vloeibare gassen met een bedrijfstemperatuur tussen 0 °C en -165 °C - Deel 1: Algemeen

[2] Voor het onderscheid tussen een dubbelwandige single containment tank en een double of full containment tank volgens het HBRB, wordt verwezen naar het HBRB zelf.