Inkuiping en vol- en loszones

Ter aanvulling van de hierboven beschreven preventieve maatregelen wordt de opslag van gevaarlijke en/of brandbare vloeistoffen voorzien van een (permanente) inkuiping (of equivalente opvangvoorziening) rondom de houders. Vul- en loszones van en naar tanks voor deze vloeistoffen worden ingericht met gepaste opvangvoorzieningen.

Deze voorzieningen zijn zo vormgegeven dat zij ten allen tijde een eventuele lekkage van de gevaarlijke ofbrandbare vloeistof (tijdelijk) kunnen opvangen, met het oog op een veilige beheersing en afvoer van de gelekte vloeistof (en potentieel verontreinigd blusmiddel). Op die manier beperken ze het risico op verontreiniging van bodem en/of water en externe veiligheidsrisico’s ten gevolge van productvrijzetting en/of brand. Voor brandbare vloeistoffen is een bijkomend doel het vermijden dat de vloeistof ontstekingsbronnen bereikt. De inkuiping (of equivalente opvangvoorziening) beperkt de vloeistofoppervlakte en beperkt op die manier ook de grootte van een brand die zou kunnen plaatsvinden. De opvang van bluswater of mogelijk verontreinigd koelwater wordt in de meeste gevallen ook verzorgd door de inkuiping/opvangvoorziening.

Er zijn diverse uitvoeringen in diverse vormen en materialen mogelijk om dit te bewerkstelligen. Het is mogelijk dat voor verschillende opslagvormen of verschillende omstandigheden, verschillende types van inkuipingen (of opvangvoorzieningen bij vul- en loszones) al dan niet geschikt zijn. Een belangrijke doelstelling van deze studie zal zijn na te gaan welke technische en organisatorische vereisten er zijn voor dergelijke inkuipingen (of opvangvoorzieningen bij vul- en loszones), rekening houdende met de omstandigheden en eventueel aanwezige andere risicobeheersingsmaatregelen (zie hierboven). Sommige inrichtingen die reeds bestonden of vergund waren voor de invoering van de toepasselijke reglementering (bv. de eerste versie van VLAREM II van 1/8/’95) zullen echter niet voorzien zijn van een (volledige) inkuiping of vloeistofdicht aangelegde vul- en loszones. Bij het evalueren van de BBT voor inkuiping en vul- en loszones dient er rekening gehouden te worden met bestaande situaties (zie ook bespreking bestaande houders in VLAREM II in 2.2.1).

Een typische (‘klassieke’) inkuiping is een constructie die voldoet aan de VLAREM II definitie en voorwaarden voor inkuiping, waarbij de afstand tussen de houder en de inkuipingswand minstens de helft van de hoogte van de houder bedraagt (dit is een vuistregel beschreven in de sectorale VLAREM II voorwaarden, zie 2.2.1).

Een alternatieve uitvoering van een inkuiping bij een vaste houder is een ‘cup-tank’, een inkuiping met hoge wanden (zie Figuur 9 en Figuur 10). Het verschil met een klassieke inkuiping is dat deze constructie niet op de hierboven beschreven afstand van de houder geplaatst is. In Engelstalige literatuur wordt dit beschreven met de term ‘collar bund’, en wordt het onderscheid gemaakt tussen een ‘full height collar bund’ en ‘three-quarter collar bund’ (= cup-tank), zie Figuur 10. Om als alternatief voor een klassieke inkuiping te dienen moet de vloeistofdichte laag onder de volledige tankbodem doorlopen. In tegenstelling tot dubbelwandige (/dubbelmantel-) tank (zie hieronder) is dergelijke inkuiping vaak structureel onafhankelijk van de primaire houder.

Figuur 9: Cup-tank beschreven in de BREF EFS (IPPC Bureau, 2006)

Figuur 10: Onderscheid tussen full height en three-quarter (cup-tank) collar bund (CIRIA, 2014)

Voor verplaatsbare houders bestaan er verschillende alternatieve uitvoeringen van inkuipingen (naast de klassieke uitvoering waarbij de gehele opslagplaats wordt ingekuipt door één of meer inkuipingen).

Een eerste type zijn de veel gebruikte lekbakken. Hiervan bestaan vele verschillende uitvoeringen, afhankelijk van de soort en grootte van de houder, en van de opslagsituatie. Een eerste uitvoering zijn verrijdbare lekbakken die kunnen worden verplaatst met een vorkheftruck of pallethefwagen. Deze hebben meestal de afmetingen van één pallet of kleiner. Voor IBC’s hebben deze normaal gezien een capaciteit gelijk aan de volledige inhoud van de houder (zie Figuur 11 en Figuur 12). Voor vaten van 220 liter of kleiner, kan dit variëren van 10% tot 100% van de inhoud van alle houders, afhankelijk van onder meer het type vloeistof (zie Figuur 13).

Naast deze verrijdbare lekbakken zijn er vast geplaatste lekbakken, die typisch grotere dimensies hebben, en instaan voor de opvang van meerdere palletten of een groter aantal houders. Binnen deze kan een onderscheid gemaakt worden tussen deze die als bakken op de vloer (zie Figuur 14) of in palletstellingen (zie Figuur 15) worden geplaatst, en deze die dienen als opslagvloer waarop verplaatsbare houders worden opgeslagen of gemanipuleerd (zie Figuur 16).

Lekbakken voldoen op zich in de meeste gevallen niet aan de voorwaarden voor minimumafstand tussen houder en inkuipingswand in VLAREM, in het bijzonder bij opslag in IBC’s. Voor vaten en bussen tot 220 liter wordt geen minimumafstand opgelegd in de algemene voorwaarden van VLAREM II (zie 2.2.1). Bij IBC’s, of andere houders groter dan 220 liter, volstaan ze dus vaak niet voor de opslag van gevaarlijke of brandbare vloeistoffen, tenzij ze worden aangevuld met bijkomende maatregelen zoals spatwanden of een tertiaire opvang. Dit zal in meer detail worden besproken in fiche 'de inkuiping zo ontwerpen en aanleggen dat vermeden wordt dat de vloeistofstraal over de wand slaat'. In sommige gevallen voldoen lekbakken met een grotere oppervlakte of opvangvloeren op zichzelf wel aan deze voorwaarden. Bij opvangvloeren is een goede (vloeistofdichte) aansluiting ter hoogte van de naden tussen verschillende elementen (bakken) dan weer een aandachtspunt.

 

Figuur 11: Afbeelding verrijdbare kunststof lekbak voor IBC. Deze voldoet op zichzelf niet aan de huidige voorwaarden voor minimumafstand in VLAREM (Bron: Manutan)

 

Figuur 12: Afbeelding verrijdbare kunststof lekbak voor IBC met opvang aan aftappunt. Deze voldoet op zichzelf niet aan de huidige voorwaarden voor minimumafstand in VLAREM (Bron: Manutan)

Figuur 13: Afbeelding van verrijdbare stalen lekbak met vaten. Deze voldoet op zichzelf niet in alle gevallen aan de huidige voorwaarden voor minimumafstand in VLAREM, in het bijzonder bij opslag van IBC’s (Bron: Axess Industries)

Figuur 14: Afbeelding van stationaire lekbak voor IBC’s en andere verplaatsbare houders, met hoekbeugels voor plaatsing door pallethefwagen of vorkheftruck. Deze voldoet op zichzelf niet aan de huidige voorwaarden voor minimumafstand in VLAREM, in het bijzonder bij opslag van IBC’s (Bron: Milieuconcurrent)

Figuur 15: Afbeelding van palletstelling met lekbakken per niveau. Deze voldoet op zichzelf niet in alle gevallen aan de huidige voorwaarden voor minimumafstand in VLAREM, in het bijzonder bij opslag van IBC’s (Bron: Oil Control Systems)

Figuur 16: Afbeelding opvangvloer bestaande uit lekbakken. Deze voldoet op zichzelf niet in alle gevallen aan de huidige voorwaarden voor minimumafstand in VLAREM, in het bijzonder bij opslag van IBC’s (Bron: CGK)

Er bestaan ook lekbakken uit staal met een kunststof inlegbodem (zie Figuur 17), om chemische resistentie en onbrandbaar karakter en brandweerstand zo goed mogelijk te combineren. Echter, deze kunststof inlegbodem op zich is brandbaar. Doordat deze zich aan de binnenkant van de metalen kuip bevindt, is deze in zekere mate beschermd tegen een externe brand. Toch kunnen dergelijke lekbakken niet als onbrandbaar beschouwd worden (omwille van de kunststof inlegbodem). Wanneer de lekbak blootgesteld wordt aan een brand, een plasbrand in de lekbak of bij een brand buiten de lekbak, kan de kunststof smelten en uiteindelijk branden, waardoor de chemische resistentie verloren kan gaan. Bovendien verhoogt dit in zekere mate de brandlast. Dergelijke lekbak is dus niet zonder meer geschikt voor opslag van vloeistoffen die zowel ontvlambaar of brandbaar als corrosief zijn. Dit wordt verder in deze BBT-studie in meer detail behandeld, zie maatregel 'gebruik maken van materialen die onbrandbaar en voldoende brandwerend zijn' en 6.5.8.

Figuur 17: Lekbakken uit (roestvast) staal met kunststof inlegbodem. Deze voldoet op zichzelf niet in alle gevallen aan de huidige voorwaarden voor minimumafstand en onbrandbaar karakter/brandbestendigheid in VLAREM, in het bijzonder bij opslag van IBC’s (Bron: CGK)

Tankcontainers worden vaak opgeslagen op een vloeistofdichte vloer zonder opstaande rand. De helling van de vloer zelf creëert in deze gevallen de benodigde capaciteit. Hierbij is een belangrijk aandachtspunt dat de houders niet te dicht bij de rand van de vloeistofdichte vloer worden geplaatst, zodat de gelekte vloeistof niet buiten deze inkuiping terecht kan komen. Bij ontvlambare of brandbare vloeistoffen is een aandachtspunt het kunnen aanleggen van een schuimtapijt.

Figuur 18: Tankcontainers opgeslagen op een vloeistofdichte vloer (Bron: CEFIC)

Bij het vaststellen van kleine lekken, kunnen tankcontainers op een verplaatsbare lekbak worden geplaatst, maar ze worden hier niet standaard op opgeslagen. Een aandachtspunt bij dergelijke verplaatsbare lekbak is een voldoende draagkracht en stabiliteit om de tankcontainer te kunnen dragen. De opstelling getoond in figuur 18 voldoet op zich niet aan de voorwaarden voor minimumafstand tussen houder en inkuipingswand in VLAREM (zie 2.2.1).

Figuur 19: Tankcontainer op een mobiele lekbak. Deze voldoet op zichzelf niet aan de huidige voorwaarden voor minimumafstand in VLAREM (Bron: CEFIC)

Net zoals de opslaghouders en -inrichtingen zelf, kunnen inkuipingen beschermd worden door aanrijdbeveiligingen om het risico op beschadiging en dus lekkage te beperken.

Naast deze alternatieve uitvoeringen van inkuiping, bestaan er ook opvangsystemen die gebruikt worden in de plaats van een inkuiping. Deze worden hieronder besproken.