Veiligheidsfuncties

Module 5.1 (interne veiligheid) van de leidraad voor het opstellen van een VR (zie hierboven) gebruikt een model van acht opeenvolgende, complementaire veiligheidsfuncties (‘beschermlagen’) om risico’s en maatregelen te beschrijven. Elke veiligheidsfunctie komt overeen met een bepaalde strategie om ongewenste vrijzettingen te voorkomen of de gevolgen ervan te beperken.

De risico’s van accidentele vrijzettingen en de maatregelen om deze risico’s te beperken worden volgens de leidraad beschreven in de vorm van scenario’s. Scenario’s over de verspreiding van vloeistoffen (en gassen) vermelden de volgende informatie:

  • het onderdeel of de installatie waaruit de accidentele vrijzetting gebeurt, vanwaar de verspreiding dus zal starten
  • de mogelijke gevolgen die verbonden zijn aan de verspreiding (bv. bodem-of waterverontreiniging, verspreiding van brandgevaar, verdamping en vorming van explosieve of toxische wolken, …)
  • de maatregelen om de verspreiding van accidenteel vrijgezette stoffen te beperken.

De acht veiligheidsfuncties die worden beschreven door module 5.1 zijn hieronder gegeven. Enkele relevante punten voor inkuipingen en verladingszones zijn beknopt overgenomen/samengevat. Voor een volledige beschrijving van de verschillende veiligheidsfuncties, zie de leidraad.

  • beheersen van processtoringen. Gegeven voorbeelden van processtoringen zijn onder andere uitstroming van vloeistof langs de ademventielen bij het overvullen van een atmosferische opslagtank en vrijzetting bij het afkoppelen van flexibels na een verlading. Maatregelen kunnen de ontwerpspecificaties, controlemaatregelen, alarmen en interventies, instrumentele beveiligingen en mechanische overdrukbeveiligingen zijn.
  • beheersen van de degradatie van omhullingen. Onder meer het opstellen van inspectieprogramma’s, met aard en frequentie van inspecties van de omhulling, gelet op degraderende condities en constructiedetails.
  • beperken van accidentele vrijzettingen. Gericht op continue lekken bij grote hoeveelheden stoffen. Beschreven technieken zijn onder andere vermijden van aansluitingen in vloeistofzone, gebruik van dippijpen met hevelbrekers (passieve maatregelen), afsluiten van installatie-onderdelen, overpompen van de inhoud, verminderen van de druk of verdringen van gevaarlijke stoffen met een ongevaarlijke stof (actieve maatregelen).
  • beheersen van de verspreiding van vrijgezette stoffen en energie. Hieronder vallen inkuipingen en opvang- en afvoersystemen (afvoer naar afgelegen opvangvoorziening). Deze worden hieronder besproken.
  • vermijden van ontstekingsbronnen. Bijvoorbeeld in functie van zones met bepaalde waarschijnlijkheid op explosieve atmosfeer, of gekoppeld aan detectie van explosieve wolk.
  • bescherming tegen brand. Vermijden dat brand verergert of domino-effecten optreden. Beschreven maatregelen zijn veiligheidsafstanden, brandmuren of brandschermen, brandwerende beschermlagen, brandbestendige pakkingen en klepen, waterkoeling en brandbestrijding.
  • bescherming tegen explosies. Beschreven maatregelen om gebouwen te beschermen tegen de impact van explosies.
  • bescherming tegen contact met vrijgezette stoffen

Inkuipingen en opvang- en afvoersystemen (bijvoorbeeld bij verladingszones, of als alternatief voor een inkuiping) vallen onder de veiligheidsfunctie ‘beheersen van de verspreiding van vrijgezette stoffen en energie’. Andere beschreven maatregelen tegen de verspreiding van stoffen zijn secundaire omhullingen (dubbelwandige houders en leidingen), geforceerde ventilatie, gesloten gebouwen, schuimlagen boven een vloeistofplas en watergordijnen. Mogelijke elementen van de wijze waarop het bedrijf de noodzaak heeft onderzocht om maatregelen te treffen om de verspreiding van accidenteel vrijgezette stoffen te beperken kunnen volgens de leidraad zijn:

  • regionale en federale reglementering
  • standaarden of codes van goede praktijk
  • uitgevoerde veiligheidsstudies waarin de verspreiding van accidentele vrijgezette stoffen of energie expliciet aan bod is gekomen