Emissies van nutriënten naar water, bodem en lucht
Beschrijving
Dieren gebruiken voeder en scheiden via de mest het grootste deel van de nutriënten terug uit. Deze nutriënten kunnen via verdamping in de lucht terechtkomen (b.v. NH3, N2O, CH4), of via de bodem in het grond- of oppervlaktewater terechtkomen.
Kwantitatieve inschatting
Mira-T 2004 rapporteert een dierlijke stikstofproductie van 173.4 miljoen kg N en een fosforproductie van 30.9 miljoen kg P (70.8 miljoen kg P2O5) voor 2003. Het voortgangrapport Mestbank 2004 van de VLM vermeldt een netto dierlijke fosforproductie van 63 miljoen kg P2O5 en stikstofproductie van 165 miljoen kg N in Vlaanderen in 2003.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de ammoniakemissie in Vlaanderen per diersoort. Bij de berekening van de NH3-emissies sedert 1996 worden de 'reële excretiecijfers' (rekening houdende met voederefficiëntie) mee in rekening gebracht. Dit verklaart de lagere cijfers voor NH3-emissie van dan af. De voorlopige cijfers voor 2004 dalen nog eens extra als gevolg van de verstrengde regelgeving rond emissiearm aanwenden.
Tabel 1: Ammoniakemissie (NH3) door de veeteelt in Vlaanderen:verdeling per diersoort, uitgedrukt in ton
Jaartal | Ammoniakemissie (ton NH3) | ||||
Rundvee | Varkens | Pluimvee | Overige | totaal | |
1990 | 29 982 | 39 954 | 3 866 | 425 | 74 227 |
1995 | 24 992 | 37 394 | 4 083 | 367 | 66 836 |
2000 | 19 680 | 27 654 | 4 263 | 373 | 51 970 |
2001 | 19 608 | 25 867 | 3 567 | 386 | 49 428 |
2002 | 18 740 | 25 200 | 3 594 | 371 | 47 905 |
2003 | 18 140 | 24 402 | 2 828 | 373 | 45 743 |
2004* | 16 763 | 21 315 | 3 012 | 371 | 41 461 |
*voorlopige resultaten, stand van zaken: 30 september 2005
BRON: An., 2005c (Lozingen in de lucht 1990-2004) Goossens A., 2005a; Goossens A., 2005d
De emissie van ammoniak op stalniveau is afhankelijk van heel wat parameters zoals de diercategorie, het stalconcept (deelrooster, volrooster, gebruik van stro), de ventilatie, het management door de veehouder, enz. Bij de bespreking van de huisvesting (zie procesbeschrijving - huisvesting) zijn voor een aantal diercategorieën de stalemissiecoëfficiënten voor traditionele stallen weergegeven.
De emissie uit mestopslag in de stal wordt bij de stalemissie gerekend. Voor de emissies uit externe opslag van mest worden emissiecoëfficiënten van 1.0% (vleesvarkenmengmest) tot 1.1% (melkveemengmest) van de totale hoeveelheid N die extern opgeslagen wordt in rekening gebracht.
De gebruikte NH3 emissiefactoren voor aanwending van mest zijn afhankelijk van de mestsoort (mengmest, vaste mest, natte of droge pluimveemest), de toedieningsplaats (bouw- of grasland), de gebruikte emissiearme aanwendingstechnieken en de mate waarin deze technieken toegepast worden. Deze emissiecoëfficiënten dienen toegepast te worden op de hoeveelheid ammoniakale N in de mest en zijn dus niet per definitie gerelateerd aan een bepaalde diercategorie.
Tabel 2 geeft de berekening van de NH3-emissie bij het aanwenden van mengmest en stalmest op bouwland en grasland. De verstrenging van de regels voor emissiearm aanwenden (inregenen/spreiden bij regen verboden, inwerken mengmest op niet-beteeld bouwland binnen 2 uur) zijn hierbij (nog) niet in rekening gebracht.
Tabel 2: Emissiecoëfficiënten (% van de ammoniakale N) bij al dan niet emissiearm aanwenden
Niet-emissiearm aanwenden | Emissiearm aanwenden | |
Mengmest op bouwland | 30.0* - 50.0 | 21.3 |
Mengmest op grasland | 50 | 24.3 |
Vaste mest op bouwland | 27.0* - 45.0 | 22.5 |
Vaste (droge) pluimveemest op bouwland | 15.0*- 25.0 | 15.0 |
Natte pluimveemest op bouwland | 30.0*- 50.0 | 21.3 |
*indien de toegediende mest binnen de 24 uur wordt ondergewerkt wordt een bijkomende emissiereductie van 40% vooropgesteld
BRON: Goossens A., 2005a; Van Vynckt I., 2005; Pollet I. et al., 1996
Opmerking: hogervermelde cijfers dienen met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd te worden gezien anno 2005 op bouwland direct wordt ondergewerkt of ten laatste na 2 uren; op grasland wordt altijd emissiearm gewerkt en stalmest is verplicht binnen de 24 uren onder te werken.
Ongeveer 55% van de ammoniakemissie in Vlaanderen is te wijten aan de varkenshouderij. Rundvee is verantwoordelijk voor ongeveer 36% van de totale ammoniakemissie in Vlaanderen. De weideperiode is voor rundvee een belangrijke bron van ammoniak. Algemeen wordt aangenomen dat 8% van de totale N-hoeveelheid in de weidemest (urine en faeces) vervluchtigt als ammoniakstikstof. De pluimveesector is goed voor ±8% van de totale Vlaamse ammoniakemissie.
CO2 is het belangrijkste broeikasgas in Vlaanderen (in 2003), met een aandeel van 84%. Het aandeel van N2O en CH4 bedraagt respectievelijk 8% en 6%. Tabel 3 geeft een overzicht van de broeikasgasemissies (CH4, CO2 en N2O) in Vlaanderen door de veeteeltsector en de landbouw (1990, 1995, 2000-2003), uitgedrukt in kton CO2-eq. Meer details over de emissie van lachgas per diercategorie voor een aantal mestopslagsystemen, zijn weergegeven in Tabel 4.
Tabel 3: Broeikasgasemissies (CH4, N2O en CO2) in Vlaanderen door de veeteeltsector en de landbouw (1990, 1995, 2000-2003), uitgedrukt in kton CO2-eq (omrekingsfactoren: 23 voor CH4 en 296 voor N2O)
parameter | activiteit | 1990 | 1995 | 2000 | 2001 | 2002 | 2003* |
CH4 [kton CO2-eq] | brandstofgebruik | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 |
mestopslag | 2.611,7 | 2.818,0 | 2.739,7 | 2.642,4 | 2.593,0 | 2.496,0 | |
spijsvertering | 2.750,6 | 2.776,1 | 2.568,6 | 2.542,6 | 2.436,9 | 2.361,6 | |
totaal veeteelt | 5.362,4 | 5.594,2 | 5.308,4 | 5.185,1 | 5.030,0 | 4.857,7 | |
% tov landbouw | 99,9 | 99,9 | 99,9 | 99,9 | 99,9 | 99,9 | |
% tov vlaanderen | 68,7 | 69,8 | 71,1 | 72,94 | 73,54 | 74,44 | |
CO2 [kton CO2-eq] | energiegebruik in de graasdierhouderij | 85,3 | 88,2 | 95,9 | 70,8 | 69,1 | 68,2 |
energiegebruik in de intensieve veehouderij | 215,5 | 261,4 | 258,0 | 252,6 | 243,5 | 230,3 | |
totaal veeteelt | 300,8 | 349,6 | 353,9 | 323,4 | 312,6 | 298,4 | |
% tov landbouw | 12,3 | 14,4 | 17,2 | 15,9 | 15,4 | 14,8 | |
% tov vlaanderen | 0, 5 | 0, 5 | 0, 5 | 0,4 | 0,4 | 0,4 | |
N2O [kton CO2-eq] | brandstofgebruik | 22,5 | 25,5 | 26,2 | 22,8 | 22,1 | 21,7 |
mestopslag in en rond stallen | 458,9 | 484,8 | 476,3 | 463,6 | 447,8 | 409,4 | |
totaal veeteelt | 481,4 | 510,3 | 502,5 | 486,4 | 469,9 | 431,1 | |
% tov landbouw | 16,2 | 16,8 | 17,9 | 17,5 | 17,5 | 17,3 | |
% tov vlaanderen | 6,2 | 5,9 | 6,2 | 6,1 | 6,0 | 6,3 | |
CH4, CO2 en N2O [kton CO2-eq] | totaal veeteelt | 6144,6 | 6454,1 | 6164,8 | 5994,9 | 5812,4 | 5587,2 |
totaal CH4, CO2 en N2O | % tov landbouw | 57,0 | 58,3 | 60,6 | 59,9 | 59,7 | 59,7 |
totaal CH4, CO2 en N2O | % tov vlaanderen | 13,1 | 12,6 | 11,4 | 11,4 | 11,0 | 10,4 |
* voorlopige cijfers
BRON: An., 2004f ; http://www.milieurapport.be/
Tabel 4: Emissie van lachgas (N2O) in Vlaanderen per diercategorie voor een aantal mestopslagsystemen
type dier | opslagsysteem | kg N2O-N 1990 |
kg N2O-N 1995 |
kg N2O-N 2000 |
kg N2O-N 2001 |
kg N2O-N 2002 |
kg N2O-N 2003 |
runderen | vloeibaar systeem | 37087 | 36839 | 34143 | 34483 | 33042 | 32121 |
vaste opslag | 625405 | 619335 | 552999 | 548907 | 524046 | 506329 | |
weiland | 952547 | 945080 | 863672 | 866693 | 829355 | 804417 | |
totaal runderen | 1615039 | 1601254 | 1450813 | 1450083 | 1386444 | 1342867 | |
varkens | vloeibaar systeem | 73243 | 78889 | 79199 | 76054 | 74736 | 72743 |
dagelijkse verspreiding | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | |
vaste opslag | 73080 | 75510 | 73130 | 71337 | 68760 | 65387 | |
totaal varkens | 146323 | 154399 | 152329 | 147391 | 143497 | 138130 | |
pluimvee | vaste opslag | 166220 | 217204 | 257547 | 239852 | 236651 | 181716 |
weiland | 979 | 836 | 3306 | 2937 | 2425 | 3060 | |
interne opslag | 5394 | 6164 | 3595 | 3533 | 3429 | 3156 | |
andere | 5655 | 7721 | 22854 | 21922 | 21435 | 18160 | |
totaal pluimvee | 178249 | 231925 | 287301 | 268243 | 263941 | 206091 | |
schapen en geiten | vloeibaar systeem | 312 | 314 | 264 | 244 | 252 | 254 |
weiland | 26561 | 26734 | 22514 | 20833 | 21448 | 21653 | |
totaal schapen en geiten | 26872 | 27047 | 22778 | 21077 | 21699 | 21907 | |
andere | weiland | 22186 | 23503 | 31287 | 28831 | 28324 | 28766 |
andere | 231 | 245 | 326 | 300 | 295 | 300 | |
totaal andere | 22417 | 23747 | 31613 | 29131 | 28620 | 29065 | |
totaal | kg N2O-N | 1988900 | 2038373 | 1944835 | 1915926 | 1844200 | 1738060 |
kg N2O (excl. weiland, omrekeningsfactor 44/28) |
1550415 | 1637776 | 1609231 | 1566136 | 1512731 | 1383115 | |
kton CO2-eq (excl. weiland, omrekeningsfactor CO2-eq: 296) |
459,9 | 484,8 | 476,3 | 463,6 | 447,8 | 409,4 |
BRON: Van Vynckt I., 2005
Legende: N2O-N: stikstof in lachgas (molecuulgewicht: 2*14 =28)
N2O: lachgas (molecuulgewicht: (2*14) + 16 = 44)
De Vlaamse veeteeltsector heeft een aanzienlijk aandeel in de uitstoot van broeikasgassen (CH4, N2O en CO2) door de landbouw (± 60%) en globaal in Vlaanderen (± 11%).
Zo goed als alle emissie van CH4 door de Vlaamse landbouw is toe te schrijven aan de veeteeltsector. Het aandeel van de veeteeltsector in de totale Vlaamse methaanemissie bedraagt ± 74%. De spijsvertering (voornamelijk bij runderen) en mestopslag zijn de belangrijkste activiteiten die deze methaanemissie veroorzaken.
Het aandeel van CO2-emissie door de Vlaamse veeteeltsector bedraagt ±15% van het aandeel van de Vlaamse landbouwsector en slechts 0.4% van de totale uitstoot in Vlaanderen, en hangt voornamelijk samen met het energiegebruik.
±6% van de totale lachgasemissie in Vlaanderen en ±17% van de lachemissie door de Vlaamse landbouw wordt veroorzaakt door de veeteeltsector. De emissie van lachgas wordt voornamelijk veroorzaakt door mestopslag in en rond de stal, in hoofdzaak door runderen.
Milieuvriendelijke techniek | Technische aspecten | Milieuaspecten | BBT | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Bewezen | Interne veiligheid | Kwaliteit | Globaal - technisch | Waterverbruik | Afvalwater | Emissies van nutriënten | Stof en geur | Afval | Energie - elektriciteitsverbruik | Chemicaliën | Geluid en trillingen | Globaal - milieu | Economisch |
Emissies van nutriënten naar water, bodem en lucht | |||||||||||||||
Opstellen van een nutriëntenbalans | + | 0 | 0 | + | 0 | 0 | + | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | + | - | Ja 1 |
Toepassen van precisievoeding | + | 0 | 0 | + | 0 | 0 | + | + 2 | 0 | 0 | 0 | 0 | + | - | Ja 3 |
Vloerbevuiling zoveel mogelijk voorkomen | + | 0 | 0 | + | 0 | 0 | + | + | 0 | 0 | + | 0 | + | - | Ja 4 |
Toepassen van ammoniakemissiearme stalsystemen | - 5 | 0 | 0 | - | Nee | ||||||||||
Voldoende mestopslagcapaciteit voorzien | + | 0 | 0 | + | 0 | 0 | + | + | 0 | 0 | 0 | 0 | + | - 6 | Ja 7 |
Afvloeiing van mest en/of mestsappen voorkomen bij externe mestopslag optimalisatie van de mestopslag | + 8 | 0 | 0 | + | 0 | 0 | + | + | 0 | 0 | 0 | 0 | + | - | Ja 9 |
Mestaanwending afstemmen op de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden | + | 0 | 0 | + | 0 | 0 | + | + | 0 | 0 | 0 | 0 | + | - | Ja 10 |
Mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden | + 11 | 0 | 0 | + | 0 | 0 | + | + | 0 | 0 | 0 | 0 | + | - | Ja 12 |
- Legende
- +Positief effect
- -Negatief effect
- --Zeer negatief effect
- -/?Mogelijk negatief effect
- +/-Enerzijds negatief, anderzijds positief effect
1 In nieuwe en bestaande installaties
2 Door het aanpassen van de grondstoffen die gebruikt worden voor de aanmaak van droog voeder en/of door het toepassen van brijvoeder kan de emissie van stof beperkt worden
3 In nieuwe en bestaande installaties
4 In nieuwe en bestaande installaties
5 het aantal ammoniakemissiearme staltechnieken voor rundvee is beperkt: enkel voor melkvee zijn er een tweetal beschikbaar, die bovendien in Vlaanderen technisch gezien moeilijk haalbaar zijn; voor vleeskalveren zijn er geen ammoniakemissiearme stalsystemen beschikbaar
6 In een beperkt aantal gevallen zou het economisch aantrekkelijker zijn om het afvalwater biologisch te zuiveren in de plaats van te voorzien in bijkomende mestopslagcapaciteit
7 In nieuwe en bestaande installaties
8 soort en uitvoeringsvorm van externe mestopslag zijn afhankelijk van het soort mest en de bedrijfsspecifieke omstandigheden en worden best van geval tot geval bepaald
9 In nieuwe en bestaande installaties
10 In nieuwe en bestaande installaties
11 In theorie technisch haalbaar; iedere mestverspreidingstechniek heeft echter voor- en nadelen en is niet voor elke meststof en/of op alle soorten landbouwgrond toepasbaar
12 In nieuwe en bestaande installaties