Toepassen van ammoniakemissiearme stalsystemen

beschrijving techniek

De Vlaamse stalsystemen emitteren in veel gevallen een aanzienlijke hoeveelheid ammoniak naar de lucht. Om deze emissie te beperken worden ammoniakemissiearme (AEA-) stalsystemen toegepast. Hierbij is een goede bedrijfsvoering onontbeerlijk. Het emissiearme karakter van stallen wordt bepaald door ondermeer:

  • snelle verwijdering van mest;
  • beperking van het emitterend mestoppervlak;
  • mestdroging;
  • mestbehandeling (b.v. beluchting, koeling);
  • mechanische ventilatie;
  • gemakkelijk te reinigen materialen.

In specifieke gevallen (b.v. voldoende luchtdebiet, aanwezigheid van mestbewerking- en/of -verwerking) kan de emissie van ammoniak naar de lucht en geurhinder beperkt worden door het inzetten van luchtbehandelingstechnieken.

technische haalbaarheid

Een Vlaamse werkgroep stallen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen heeft een lijst van AEA-stallen voor varkens en pluimvee opgesteld. Meer specifiek bevat deze lijst AEA-stalsystemen voor de volgende diercategorieën:

  • Biggenopfok (spenen tot 10 weken)
  • Kraamhokken (zeugen met biggen tot spenen)
  • Guste en dragende zeugen
  • Vleesvarkens

Daarnaast bevat de lijst eveneens een aantal luchtbehandelingstechnieken ter beperking van ammoniakemissie vanuit de stal.

Voor sommige varkens- en pluimveecategorieën zijn (nog) geen of enkel onvoldoende aan de praktijk getoetste AEA-stalsystemen op de markt. Voor deze categorieën is de traditionele stal anno 2005 nog steeds de beste techniek en dus toegestaan. Concreet gaat het hier om de volgende diercategorie:

  • beren

Ook voor stallen voor de biologische dierlijke productie (zoals bepaald in het Ministerieel Besluit van 30 oktober 1998 tot vaststelling van de voorschriften betreffende de biologische dierlijke productie, gewijzigd door het Ministerieel Besluit van 19 augustus 2000) zijn momenteel nog geen volwaardige AEA-alternatieven beschikbaar in de praktijk, zodat in deze gevallen ook niet voldaan kan worden aan de voorwaarde tot emissiearm bouwen. Hiervoor is de traditionele stal nog steeds de beste techniek en dus toegestaan.

Deze lijst maakt integraal deel uit van het Ministrieel Besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (B.S. 14/10/2004): http://www.emis.vito.be/sites/emis.vito.be/files/legislation/migrated/sb141004-1.pdf

De lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen (bijlage I bij besluit): http://www.emis.vito.be/sites/emis.vito.be/files/legislation/migrated/sb141004-1-a.pdf 

Deze lijst beschrijft 7 emissiearme stalsystemen voor guste en dragende zeugen en 6 systemen voor zeugen met biggen (tot spenen). Daarnaast bevat de lijst van emissiearme stalsystemen 6 staltypes voor biggen en 7 voor vleesvarkens. De emisssiearme stalsystemen voor varkens zoals opgenomen in deze bijlage van het Ministrieel Besluit van 19/03/2004 worden globaal genomen als technisch haalbaar beschouwd bij nieuwbouwstallen voor varkens.

Procedure voor de beoordeling van emissiearme stalsystemen (bijlage II bij besluit): http://www.emis.vito.be/sites/emis.vito.be/files/legislation/migrated/sb141004-1-b.pdf

Opmerking
In de BREF (EIPPCB, 2003) zijn concrete BBT inzake ammoniakemissiearme stalsystemen voor varkens en pluimvee geselecteerd. Bij bepaalde van deze BBT wordt onderscheid gemaakt naargelang het gaat om bestaande of nieuwe stallen.
Uitgaande van deze BBT uit de BREF werd de hogervermelde lijst van AEA-stalsystemen voor nieuwbouwstallen in Vlaanderen opgesteld. Alle AEA-stalsystemen op de Vlaamse lijst voldoen dus aan de BBT van de BREF.

milieu-impact

Toepassen van ammoniakemissiearme stalsystemen heeft minder emissie van ammoniak naar de lucht en in veel gevallen een beperking van de geur als gevolg. Bij bepaalde ammoniakemissiearme stalsystemen kan het stofgehalte beperkt worden door het toepassen van voorbehandelingstechnieken (b.v. gebruik van poly-elektrolyt bij systeem V-4.1 voor vleesvarkens).

Het beperken van de ammoniakemissie uit de stal impliceert dat meer stikstof in de mest zit. Gevolg is dat meer oppervlakte vereist is om de mest af te zetten of mestbewerking en/of –verwerking noodzakelijk is. Volgens Nederlands onderzoek (Brink C. et al., 2003) veroorzaakt een grotere hoeveelheid stikstof in mest mogelijk meer lachgasemissies. Voor methaanemissie naar de lucht is er geen effect te verwachten.

Bij het opstellen van de lijst met ammoniakemissiearme staltechnieken is eveneens rekening gehouden met aspecten zoals dierenwelzijn. In bepaalde gevallen zijn ecologie en dierenwelzijn echter moeilijk te combineren. Stalsystemen die weinig bewegingsvrijheid bieden (waardoor de plaats waar de mest valt, beperkt is), vertonen de laagste ammoniakemissiefactoren (individuele boxen voor zeugen).

Door het beperken van de bewegingsvrijheid van de dieren, ontstaat minder luchtcirculatie, met mogelijk een reductie van emissie van fijn stof tot gevolg.

economische haalbaarheid

In samenspraak met de leden van het begeleidingscomité heeft VITO een studie laten uitvoeren door DLV met als doel het verzamelen van de kostprijs van enkele emissiearme stalsystemen voor varkens en pluimvee. Concreet werd de kostprijs van de volgende AEA-stalsystemen voor de varkenshouderij bepaald:

  • Biggen opfok (spenen tot 10 weken): Volledig rooster met water- en mestkanalen, eventueel voorzien van schuine putwand(en), emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,1 m² (V-1.5.)
  • Kraamhokken: Ondiepe mestkelders met mest- en waterkanaal (V-2.2.)
  • Guste en dragende zeugen : Smalle mestkanalen met metalen driekantroostervloer (alleen toepasbaar bij individuele huisvesting) (V-3.1.)
  • Guste en dragende zeugen : Groepshuisvesting, zonder strobed met schuine putwanden in het mestkanaal (V-3.5.)
  • Vleesvarkens: Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan metalen driekantroosters.(V-4.7.)

De DLV-studie is integraal terug te vinden in bijlage 4 van de BBT studie voor de veeteeltsector.

Op basis van de gedetailleerde meetstaten en de in de loop van de afgelopen jaren verzamelde éénheidsprijzen konden voor de verschillende uitvoeringen van de zeugenstal, de vleesvarkensstal en de legkippenstal volgende kostprijzen geschat worden:

Tabel: Overzicht van de kostprijzen

Diersoort Conventioneel (€/plaats)  AEA (€/plaats) Meerkost (€/plaats)  Meerkost (%)
VARKENS
Biggen 155 174 19 12
Kraamhokken 2877 3309 432 15
Dekafdeling 1910 2360 450 24
Drachtafdeling 1242 1534 292 23
Zeugen (algemeen) 2892 3422 530 18
Vleesvarkens 423 509 - 532 86 - 109 20 - 25
LEGKIPPEN
Legkippen 29 32 3,15 11

Bij deze cijfers moet vermeld worden dat het hier steeds gaat om sleutel-op-de-deur prijzen. De volledige stal wordt afgewerkt door een aannemer. De inbreng van de landbouwer zelf bestaat enkel uit de bouwgrond, leveren van elektriciteit en water tijdens de werken. Ook de kosten van architect, veiligheidscoördinator, etc. zitten niet verrekend in deze cijfers. Kosten voor afsluitingen en groenbeplantingen, vaak opgelegd in het kader van de stedenbouwkundige vergunning, zijn sterk projectgebonden en kunnen dus ook moeilijk ingeschat worden.

De besproken AEA-concepten hebben allen als kenmerk dat ze de ammoniakconcentratie in de stal verlagen. De ventilatiesystemen bij de varkens leveren bovendien meestal een stabieler klimaat in de stal. Over het algemeen wordt aanvaard dat dit diervriendelijker klimaat kan leiden tot betere technische resultaten en bijgevolg betere opbrengsten. Deze extra opbrengsten kwantificeren, laat staan wetenschappelijk bewijzen, is zeer moeilijk en worden bijgevolg buiten beschouwing gelaten.

De besproken AEA-concepten hebben daarenboven een impact op de mestbehandeling. Door de beperkte mestopslagcapaciteit van de AEA-concepten moet er op regelmatige tijdstippen mest afgelaten en overgepompt worden. Deze extra arbeid is echter sterk afhankelijk van bedrijf tot bedrijf en bijgevolg eveneens moeilijk in te schatten. De vermelde meerkosten omvatten een compensatie voor het verlies aan mestopslagcapaciteit (door externe mestopslagcapaciteit te voorzien) maar niet de extra arbeidskosten die hiermee gepaard gaan.

Een analyse van de éénheidsprijzen leert dat het opgeven van een minimum en maximum éénheidsprijs geen goed beeld geeft van de werkelijke variatie van de prijzen. De opgegeven éénheidsprijs is teveel afhankelijk van de gehanteerde berekeningswijze van de desbetreffende aannemer. Uit een analyse van de verschillende meetstaten blijkt duidelijk dat hogere éénheidsprijzen voor bepaalde posten vaak gecompenseerd wordt door lagere kostprijzen van andere posten. Dit laat vermoeden dat de ene aannemer bepaalde handelingen en materialen in de ene post steekt, terwijl de andere aannemer hiervoor een andere post neemt. Indien er bijgevolg toch minimum en maximum éénheidsprijzen zouden opgegeven worden, zou een simpele optelsom van alle minimuméénheidsprijzen tot een niet-representatieve minimumprijs leiden.

Een analyse van de aanbestedingen uitgevoerd door DLV leert ons dat de gegunde totaalprijs in de praktijk steeds binnen de zone van -3% tot +3% op de in dit rapport vermelde investeringen ligt. Immers niet alle projecten worden gegund aan de goedkoopste offerte. Persoonlijke voorkeur van de bouwheer, planning, uitvoeringstermijn, etc. kunnen een invloed hebben op de aanbesteding. Deze ‘-3% tot +3% zone’ is naar onze mening ook toepasbaar op de éénheidsprijzen.

In de praktijk worden vandaag in de landbouwsector nog vrij veel bouwprojecten rechtstreeks door de bouwheer aan de aannemer gegund. Tijdens deze aanbesteding is vaak geen sprake van een meetstaat en/of een gegronde vergelijking van offertes. Voor deze projecten kan de kostprijs en/of kwaliteit van het project sterk afwijken van de door DLV vooropgezette kwaliteitseisen en de in dit rapport vermelde kostprijzen.

Conclusie

Uit de DLV-studie blijkt dat de meerkost van de AEA-stalsystemen tussen 10 en 25% bedraagt. Bij gebrek aan accurate gegevens is het niet mogelijk om de economische haalbaarheid van deze meerkost zonder (VLIF-)steun te toetsen ten opzichte van het arbeidsinkomen. Om toch een indicatie te krijgen van de haalbaarheid, werd de meerkost gerelateerd ten opzichte van een gemiddeld semi-brutowinstcijfer [1]. Voor de ‘zeugen’ bedraagt deze meerkost 18%, voor de vleesvarkens tussen 10 en 13%. Deze cijfers geven aan dat de economische haalbaarheid van de emissie-arme stallen zonder steun geen evidentie is. De range van 10-25% meerkosten geeft ook een indicatie van grootte-orde voor steun om de meerkost te compenseren.

referentie in BREF

Zie BREF intensieve veeteelt (Intensive rearing of poultry and pigs, 2003) paragrafen 4.6.1-4 en 5.2.2 (varkens) en 4.5.1-5 en 5.3.2 (pluimvee)



[1] Semi-brutowinstcijfer, berekend op basis van forfaitaire grondslagen van de fiscale aanslag. Er wordt een gemiddeld berekend voor de periode 2000-2004 en er wordt aangenomen dat een stal een economische levensduur van 20 jaar heeft.

 

Toon enkel technieken...
Aspecten
...op...
Beste beschikbare techniek
Milieuvriendelijke techniekTechnische aspectenMilieuaspectenBBT
BewezenInterne veiligheidKwaliteitGlobaal - technischWaterverbruikAfvalwaterEmissies van nutriëntenStof en geurAfvalEnergie - elektriciteitsverbruikChemicaliënGeluid en trillingenGlobaal - milieuEconomisch
Toepassen van ammoniakemissiearme stalsystemenJa 1
  • Legende
  • +
    Positief effect
  • -
    Negatief effect
  • --
    Zeer negatief effect
  • -/?
    Mogelijk negatief effect
  • +/-
    Enerzijds negatief, anderzijds positief effect

1 BBT bij nieuwbouwstallen voor varkens, volgens de specificaties gegeven in bijlage I van het Ministrieel Besluit van 19/03/2004