Emissies naar water

Voor een algemene beschrijving van de afvalwaterproblematiek en -behandeling bij tank- en vatenreinigers wordt verwezen naar § 3.1.6 en § 3.2.8.

Lozingsgegevens tank- en vatenreinigers

Met het oog op de bepaling van BBT-GEN voor de lozing van (bedrijfs)afvalwater van de inwendige reiniging van recipiënten werden de lozingsgegevens van de ‘typische tank- en vatenreinigers’ in Vlaanderen in kaart gebracht.

Hiertoe werden de ‘typische tank- en vatenreinigers’ in Vlaanderen geselecteerd.

Het betreft bedrijven die vergund zijn onder rubriek 2.2.6 van de indelingslijst van VLAREM II, en die binnen de scope van de BBT-studie (§ 2.1.1) vallen. Het betreft veelal de tankreinigers die lid zijn van CTC, de Commissie Tank Cleaning, en, bijkomend, de vatenreinigers.

De, voor de geselecteerde bedrijven, beschikbare analyseresultaten, lozingsgegevens, werden vervolgens verzameld via de Vlaamse Milieumaatschappij. Deze lozingsgegevens worden tevens (publiek) ter beschikking gesteld via het Geoloket (http://geoloket.vmm.be/Geoviews/). Het Geoloket geeft een overzicht van de verschillende meetnetten beheerd door de VMM en levert, per meetpunt, rapportinformatie.

De analyseresultaten op het bedrijfsafvalwater die verzameld werden hebben betrekking op:

  • Ca. 300 parameters: o.a. anorganische stoffen (bv. fosfor totaal en stikstof totaal), algemene organische stoffen (bv. (bio)chemisch zuurstofverbruik en zwevende stof), monocyclische aromatische koolwaterstoffen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen, fenolen, pesticiden (o.a. organochloorpesticiden), andere organochloorverbindingen, andere organische stoffen (bv. gebromeerde difenylethers en polychloorbifenylen) en zware metalen en hun verbindingen.
  • Concentraties in schepmonsters en in 24-uur-debietsproportionele mengmonsters;
    Bij schepmonsters wordt het staal genomen door scheppen.
    Bij 24-uur-debietsproportionele mengmonsters wordt het staal genomen met een debietsgebonden monsternametoestel, d.w.z. dat er telkens na een bepaald geloosd debiet een hoeveelheid afvalwater genomen wordt en aan het uiteindelijke staal toegevoegd wordt.
    Opmerking: Indien de concentratie kleiner is dan de rapportagegrens, dan wordt de concentratie gelijkgesteld aan de rapportagegrens.
  • Analyses uitgevoerd door, of in opdracht van de VMM, en de bedrijven;
  • Periode 2013 – 2017.

Met het oog op de bepaling van BBT-GEN werden de lozingsgegevens van de geselecteerde bedrijven, ‘typische tank- en vatenreinigers’, ook vergeleken met de lozingsgegevens van de bedrijven die onderwerp uitmaken van de BBT-studie voor verwerking van externe bedrijfsafvalwaters & vloeibare/slibachtige bedrijfsafvalstromen (Polders, Vanassche, & Huybrechts, 2013).

De lozingsgegevens van de verwerkers van externe bedrijfsafvalwaters en vloeibare/slibachtige bedrijfsafvalstromen werden eveneens verzameld via de VMM, en hebben eveneens betrekking op de periode 2013-2017.

Bij de vergelijking van de lozingsgegevens werden de reinigingsbedrijven ingedeeld in 3 categorieën, nl. in functie van het recipiënt (tanks ~ vaten) en (de aard van) het ladingsrestant (bulk & voeding ~ chemicaliën).

De categorie “vaten” omvat de bedrijven die uitsluitend “vaten” reinigen. De categorie ‘tanks” omvat bedrijven die “tanks” reinigen, al dan niet gecombineerd met vaten.

De categorie “bulk & voeding” omvat die bedrijven die uitsluitend bulkproducten en/of voedingsstoffen reinigen. De categorie “chemicaliën” omvat die bedrijven die chemicaliën reinigen, al dan niet gecombineerd met bulkproducten en/of voedingsstoffen.

De categorie “Extern” omvat de bedrijven die externe bedrijfsafvalwaters en vloeibare/slibachtige bedrijfsafvalwaterstromen verwerken, al dan niet gecombineerd met andere activiteiten, zoals de inwendige reiniging van recipiënten.

Bij de vergelijking werd gebruik gemaakt van enerzijds de ruwe (volledige) set van lozingsgegevens (“met uitschieters”), en anderzijds een uitgezuiverde set van lozingsgegevens (“zonder uitschieters”). Bij de uitgezuiverde set werden de uitschieters gedetecteerd via de standaard Inter Quartile Range (IQR) methode. Voor een gegeven continue variabele zijn uitbijters die waarnemingen die buiten 1,5 * IQR liggen, waarbij IQR, de 'Inter Quartile Range' het verschil is tussen de 75ste en 25ste kwartielen.

Figuur 11 toont het aantal bedrijven per categorie, per type, waarvoor er lozingsgegevens beschikbaar zijn voor één of meerdere parameters via het Geoloket.

 

Figuur 11: Aantal bedrijven per categorie, per type, waarvoor er lozingsgegevens beschikbaar zijn via VMM

 

Voor de grafische voorstelling van de lozingsgegevens werd geopteerd voor zogenaamde “violin plots”. Violin plots laten toe de verdeling van de numerieke variabele voor een of meerdere groepen te visualiseren. Een violin plot komt heel dicht bij een boxplot, maar maakt een beter begrip van de dichtheid mogelijk.

Op de violin plots zijn a.d.h.v. gekleurde symbolen en (horizontale) rechten een aantal interessante waarden opgenomen, zijnde:

Figuur 12: Voorbeeld van Violin plot voor BZV

 

De tabellen bevatten, naast de resultaten van de vergelijking, informatie over:

  • Het aantal bedrijven waarvoor lozingsgegevens beschikbaar zijn;
  • Het aantal waarnemingen;
  • De gemiddelde waarde;
  • De mediaan waarde;
  • De minimumwaarde;
  • De maximumwaarde;
  • Een aantal percentiel waarden;
  • Aantal waarnemingen > basismilieukwaliteitsnorm voor oppervlaktewater of indelingscriterium GS uit bijlage 2.3.1 van VLAREM II (%).

Tabel 12: Voorbeeld van tabel voor BZV (zonder uitschieters)

 

Voor meer details over de vergelijking van de lozingsgegevens van reinigingsbedrijven en de lozingsgegevens van verwerkers van externe bedrijfsafvalwaters & vloeibare/slibachtige bedrijfsafvalstromen, en de bepaling van BBT-GEN, wordt verwezen naar Hoofdstuk 5.

Surfactanten (detergenten)

Voor de lozing van surfactanten (detergenten, of ook oppervlakte actieve stoffen (OAS) genoemd) werden lozingsgegevens van 13 Vlaamse bedrijven actief in de sector voor het inwendig reinigen van recipiënten aangeleverd door VMM voor de periode 2020-2021 (Lut Hoebeke, persoonlijke communicatie, december 2021). Deze meetgegevens werden geanalyseerd en de bevindingen kunnen dienen als leidraad voor opname in de bijzondere vergunningsvoorwaarden:

  • Voor de anionische surfactanten werden 62 meetgegevens aangeleverd: de metingen lagen tussen een minimum van < 0,1 mg/l en een maximum van 8,1 mg/l. 60% van de waarden lagen onder de rapportagegrens van 0,1 mg/l.

  • Voor de kationische en niet-ionogene surfactanten werden respectievelijk 1012 en 1774 metingen gerapporteerd, waarbij het merendeel (ca. 95%) van de metingen onder de waarden 1 μg/l en 2 μg/l vielen.

De meetmethoden zijn terug te vinden in het compendium voor de monsterneming, meting en analyse van water (WAC):

  • Specifieke bepaling van niet-ionogene surfactanten in water met LC-am-MS in de WAC/IV/A/021

  • Specifieke bepaling van kationische surfactanten in water met LC-MS in de WAC/IV/A/022

  • Bepaling van de methyleenblauw actieve substanties (MBAS) index met behulp van doorstroomanalyse (anionische surfactanten) in de WAC/III/D/040

Ecotoxiciteit

Naast de klassieke chemische karakterisering van afvalwaters, zijn ook de ecotoxische eigenschappen van belang.

Tabel 13toont de resultaten van ecotoxiciteitsevaluaties bij een aantal Vlaamse bedrijven actief in de sector voor het inwendig reinigen van recipiënten en/of de verwerking van externe bedrijfsafvalwaters en/of vloeibare/slibachtige bedrijfsafvalstromen in 2017.

De bemonstering bij de bedrijven gebeurde door de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Er werden schepmonsters genomen ter hoogte van het lozingspunt. De ecotoxicologische karakterisatie van de monsters gebeurde door VITO.

Bij de ecotoxicologische karakterisatie werd geopteerd voor het gebruik van limiettesten met de klassieke batterij van organismen (alg, watervlo, vis embryo, bacterie). De limiettesten zijn vereenvoudigde procedures op basis van één enkele verdunning, daar waar de standaardtesten een verdunningsreeks gebruiken. Deze limiettesten zijn opgenomen in de aangepaste WAC-procedures (zie https://emis.vito.be/nl/erkende-laboratoria/water-gop/compendium-wac):

 

·         De algen test wordt beschreven in de WAC/V/B/003

·         De watervlo test wordt beschreven in de WAC/V/B/001

·         De zebravis embryo test wordt beschreven in WAC/V/B/002;

·         De Microtox® test wordt beschreven in WAC/V/B/004.

 

De resultaten van de testen worden beoordeeld ten opzichte van een vooropgesteld toetsingscriterium van maximaal 50% effect in het onverdunde staal. Voor een uitvoerige beschrijving van het beoordelingskader gehanteerd door het Departement Omgeving, afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en -projecten (GOP) en VMM wordt verwezen naar § 2.3.1.

Uit de resultaten van de verschillende testen die werden uitgevoerd bij de verschillende bedrijven blijkt dat, in het algemeen, (acute) toxiciteit vaak voorkomt, maar dat de aard ervan sterk verschillend is qua type test, en dus qua type organisme.

Het toxiciteitsprobleem lijkt meer uitgesproken bij bedrijven die externe bedrijfsafvalwaters en vloeibare/slibachtige bedrijfsafvalwaters verwerken gecombineerd met de inwendige reiniging van recipiënten, waarmee niet gesteld wordt dat er zich bij de bedrijven die uitsluitend recipiënten inwendig reinigen geen toxiciteitsprobleem stelt.

Voor het bedrijf dat uitsluitend bulkproducten en/of voedingsstoffen reinigt kon er geen overschrijding van de grenswaarde 50% effect vastgesteld.

Er kan geen uitspraak gedaan worden over evoluties in de tijd binnen éénzelfde bedrijf.

Verder zijn de beschikbare resultaten te beperkt en te gevarieerd om conclusies te formuleren op sectorniveau.

 

Tabel 13: Resultaten van toxiciteitsevaluaties (in % effect) bij Vlaamse bedrijven actief in de sector voor het inwendig reinigen van recipiënten en/of de verwerking van externe bedrijfsafvalwaters en/of vloeibare/slibachtige bedrijfsafvalstromen, resultaten > 50% in rood aangeduid

 

Bron: VMM, 2017

PFAS (poly- en perfluoralkylstoffen)

Voor PFAS (poly- en perfluoralkylstoffen) zijn er momenteel geen meetgegevens voorhanden bij de geselecteerde tankcleaners. De recente problematiek rond PFAS toont aan dat deze stoffen vandaag maatschappelijk zeer relevant zijn. “PFAS hebben als overeenkomst dat ze een compleet (per-) of gedeeltelijk (poly-) gefluoreerde koolstofketen bevatten, met een variërende lengte, normaal gesproken 2 tot 16 koolstofatomen. Door hun unieke oppervlakte-eigenschappen zijn ze zowel water- als vetafstotend en goed bestand tegen bijvoorbeeld hitte en zuren. PFAS worden sinds de jaren ‘60 dan ook massaal gebruikt in verschillende toepassingen zoals oppervlaktebehandeling van tapijten, textiel, leer, karton en papier, als surfactant in blusschuim, in de mijnbouw en de olie-industrie,…” (Vlaams PFAS Actieplan, Departement Omgeving, 2020). Omwille van hun persistente eigenschappen blijven deze stoffen zeer lang aanwezig in het milieu (o.a. bodem, grondwater, waterbodems, …) en veroorzaken ze risico’s voor mens en milieu. Bovendien zijn PFAS stoffen zeer mobiel en moeilijk te verwijderen uit afvalwater: ze zijn niet biologisch afbreekbaar en een aantal  adsorberen ook niet (voldoende) aan actief koolfilters. Voor korte keten PFAS is ionenuitwisseling de enige gekende methode om ze uit afvalwater te verwijderen, maar ook hier is op dit moment onvoldoende praktijkkennis- en ervaring rond. In dit kader werd het Vlaams PFAS Actieplan (2020) opgericht voor deze zogenoemde ‘emerging contaminants’ of opkomende verontreinigende stoffen die in het courante Vlaamse milieubeleid (nog) niet structureel worden gemonitord of aangepakt, maar die persistent, bioaccumulatief en toxisch zijn. Een aantal PFAS, waaronder PFOS en PFOA, worden reeds aan belangrijke beperkingen onderworpen (zie ook § 2.3.1 voor de huidige milieuvoorwaarden, § 5.3 voor de BBT-GEN, en § 6.1.3 voor de aanbevelingen voor de sectorale voorwaarden in VLAREM), maar verdergaande beperkingen worden beoogd.

In dit opzicht worden in het Vlaams Actieplan PFAS verschillende acties voorgesteld en de komende jaren uitgevoerd om de leemtes en beperkingen in kaart te brengen en op te lossen. Met betrekking tot de prioriteiten water, zijn volgende acties relevant:

  • Actie 9: Bijstelling van de meetmethode voor PFAS in water
  • Actie 10: Monitoring in afvalwater, oppervlaktewater, grondwater
  • Actie 11: Monitoring van het ruw water voor productie van drinkwater en van het drinkwater zelf
  • Actie 12: Effect based monitoring: meten van het effect ‘hormoonverstoring’ in oppervlaktewater en sediment
  • Actie 13: Monitoring van biota (paling e.d.)

Meetmethode

De huidige WAC-methode (WAC/IV/A/025 – bepaling van perfluorverbindingen in water) omvat slechts een beperkt aantal polluenten. In 2020 werd door VITO een studie uitgevoerd met als doel om de WAC parameterlijst uit te breiden met bijkomende stoffen en om de prestatiekenmerken voor deze verbindingen te bepalen. Het WAC zal worden aangepast waarbij aan de huidige 12 componenten, die al in het WAC staan, een reeks nieuwe PFAS-componenten zal worden toegevoegd. De inwerkingtreding van de aangepaste WAC wordt medio 2022 verwacht. De ontwerp analysemethode van deze PFAS zitten vervat in de aangepaste WAC van november 2021: https://esites.vito.be/sites/reflabos/2022/Online%20documenten/WAC_IV_A_025.pdf.

Later zullen nog andere PFAS-componenten worden onderzocht om ze eveneens in de WAC op te nemen. Verder wordt er gewerkt aan een aspecifieke methode om het totaalgehalte aan fluorcomponenten te bepalen.

Milieukwaliteitsnormen

Momenteel is er enkel voor PFOS een milieukwaliteitsnorm beschikbaar voor oppervlaktewater en biota. Deze is terug te vinden in bijlage 2.3.1 van VLAREM II. Op Europees vlak is er een nieuw dossier in opmaak in het kader van de prioritaire stoffen waar de MKN worden berekend voor 24 bijkomende perfluorverbindingen.

De basisaanname is dat alle individuele PFAS bijdragen tot de totale PFAS-impact voor de routes secundaire vergiftiging binnen het aquatisch ecosysteem en secundaire vergiftiging van de mens via het opnemen van in het water levende organismen. De route secundaire vergiftiging van de mens via het opnemen van in het water levende organismen levert de strengste waarden op en zullen gelden als algemene MKN voor de PFAS.

Bij de toetsing van de MKN in water worden de individuele PFAS vergeleken met PFOA. Daarbij wordt rekening gehouden met de intrinsieke toxiciteit en de neiging tot bioaccumulatie. Zo kan voor elke individuele PFAS een herrekening gebeuren naar een veilige concentratie in water. Bij de eindevaluatie dienen de verhoudingen tussen de concentraties in water en de veilige concentratie van alle individuele PFAS opgeteld te worden. De som van deze verhoudingen mag niet groter dan 1 zijn.

Momenteel is er voor de meeste van de 24 perfluorverbindingen die nominatief worden genoemd een RPF (Relatieve Potentie Factor) bepaald die weergeeft hoe toxisch de verbinding is t.o.v. PFOA. Voor de RBF (Relatieve Bioaccumulatie Factor) is een best mogelijke inschatting gebeurd.

Momenteel wordt in oppervlaktewater voornamelijk PFOS gemeten. Wanneer we de huidige concentraties in oppervlaktewater vergelijken met de individuele jaargemiddelde norm voor PFOS (0,011 ng/l, gebaseerd op een RPF van 2 en RBF van 10) liggen deze overal in Vlaanderen ver boven de norm. Tussen 2017 en 2020 lagen de jaargemiddelde waarden tussen 0,253 ng/l en 21,75 ng/l.

Concreet wil dat zeggen dat elke lozing van een individuele PFAS in een concentratie hoger dan deze van het ontvangende oppervlaktewater zal leiden tot een druk die de draagkracht van het aquatische ecosysteem overschrijdt en de facto een achteruitgang van de toestand. Ook voor PFAS die niet op de lijst van de 24 perfluorverbindingen staan, kan deze redenering doorgetrokken worden.

Uitfasering of verdergaande zuivering dan BBT dringt zich dan ook op voor deze stoffen. Momenteel wordt deze verdergaande zuivering ingevuld als < 0,1 µg/l (huidige rapportagegrens) voor de individuele PFAS-componenten. In de nabije toekomst zal de rapportagegrens verstrengen tot 0,02 µg/l voor de meeste PFAS. Er zal in elk dossier onderzocht moeten worden hoe ver technisch kan gegaan worden met verregaande zuiveringstechnieken (zie ook § 6.2.1).

Aangezien de kennis en inzichten rond zuiveringstechnieken, rapportagegrenzen, milieukwaliteitsnormen en concentraties in afvalwater en milieu in sneltempo aan het groeien is, dient benadrukt te worden dat bovenstaande visie en instrumenten bijgesteld kunnen worden als de opgebouwde kennis daar aanleiding toe geeft.

In de huidige BBT-studie worden geen uitspraken gedaan over andere PFAS dan PFOS en PFOA. Bij een volgende herziening van de BBT-studie is het wel aangewezen om totale PFAS meer in detail te bekijken, en kan er verder gebouwd worden op bijkomende meetgegevens die momenteel in alle compartimenten worden gegenereerd.

In grondwater zullen in de loop van 2022 onderstaande PFAS componenten worden gemeten:

 

Tabel 14: Lijst van 36 PFAS stoffen die gemeten zullen worden in het grondwater

Aanbevelingen omtrent de verbetering van huidige kennis en milieuvriendelijke technieken worden vermeld in § 6.2.1 en 6.2.2.