Klimatisatie zwembaden - ventilatie

Beschrijving

In een zwembad kunnen globaal drie verschillende temperatuur- en vochtigheidszones onderscheiden worden (bron: KNZB en isa 2004):

  • zwemhal
  • kleedruimten
  • andere ruimten (toegangshal, cafetaria, vergaderzalen,…)

In de zwemhal dient er voldoende geventileerd te worden om desinfectie bijproducten af te voeren en de vochtigheid onder controle te houden. De relatieve vochtigheid in zwemhallen varieert tussen 50 en 70%, waarbij 60% als ideaal beschouwd wordt (PWTAG, 2009). Relatieve vochtigheden boven de 70% zullen leiden tot condensatie, relatieve vochtheden onder 50% zullen leiden tot hogere energiegebruiken (om deze lage relatieve vochtigheden te bereiken).

In de kleedruimten, welke een ruimte temperatuur tussen 24 en 26°C hebben, tracht men te streven naar een lage relatieve vochtigheid (deze is immers onaangenaam tijdens het afdrogen). Daarom wordt de vochtinfiltratie vanuit het bad vermeden.

De andere ruimten worden als normale ruimten beschouwd, met een ruimte temperatuur van ongeveer 22°C.

Om aan deze eisen te voldoen moeten de verschillende ruimten bouwkundig van elkaar gescheiden worden o.a. door middel van warmte- en vochtisolerende constructies. Per type van ruimte worden aparte afzuigsystemen voorzien.

Volgens het PWTAG (2009) zou er 12 l/s verse lucht moeten toegevoerd worden per zwembadgebruiker (inclusief aanwezig personeel of toeschouwers).

Om de ruimten te ventileren wordt gewerkt met een mechanische ventilatie. De afgezogen vochtige en warme lucht passeert via een warmtewisselaar de koude droge lucht, waardoor deze laatste voorverwarmd wordt.

Milieuaspecten

Het ventileren van zwembaden gaat gepaard met een groot energieverbruik. Enerzijds is er het elektrische energieverbruik van de ventilatoren. Anderzijds zuigen de ventilatoren continue warme, vochtige zwembadlucht uit het zwembad en blazen droge koellucht in de zwembadhal. Wanneer het om oudere gebouwen gaat, die niet luchtdicht gemaakt zijn, zullen ventilatieverliezen nog groter zijn.

Gebouwen moeten ook dampdicht zijn, om te voorkomen dat de warme vochtige lucht migreert doorheen de gebouwenschil en condenseert in de schil ter hoogte van een kouder oppervlak of koude brug. Hierdoor kan er schimmel of rot ontstaan in de gebouwenschil.