Bouwen, exploiteren en onderhouden volgens een code van goede praktijk

Beschrijving

Een code van goede praktijk is, conform de definitie in Vlarem II (art. 1.1.2), de verzameling publiek toegankelijke regels met betrekking tot de bouw, het transport, het plaatsen, het uitbaten, het onderhouden en het eventueel ontmantelen van een inrichting of een onderdeel ervan, met inbegrip van de toepasselijke productnormen en de bij de betrokken beroepscategorieën algemeen aanvaarde regels van goed vakmanschap. In geval van eventuele onderlinge tegenstrijdigheden (bv. qua interpretatie) is de volgende volgorde bepalend:

  • de toepasselijke bepalingen in de Belgische wetten, decreten en besluiten. Bv.: hoewel niet specifiek toegespitst op LNG-houders, is hier bijlage 5.17.2 (codes van goede praktijk inzake bouw en controle van vaste houders) een relevante passage);
  • de Belgische normen (zie ook 2.4.3 in de BBT studie);
  • de normen uitgegeven door het Comité Européen de Normalisation (C.E.N.);
  • de normen uitgegeven door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO);
  • de normen uitgegeven door de International Organisation for Standardisation (I.S.O.);
  • de regels uitgegeven door de erkende controle-instellingen of de milieudeskundigen, erkend in de toepasselijke disciplines;
  • de regels uitgegeven door de constructeurs of verdelers van installaties of onderdelen ervan;
  • buitenlandse richtlijnen, zoals PGS 33-1 & 33-2.

 

Richtlijnen & normen en wetgeving

Voldoen aan de wet- en regelgeving inzake milieu, veiligheid en gezondheid is één van de uitgangpunten die centraal staan in het managementsysteem (zie ook Risicobeheersing m.b.v. een managementsysteem). Een groot deel van de eisen die aan LNG-afleverinstallaties wordt opgelegd, is vastgelegd in specifieke normen. Naast specifieke normen zoals deze voor LNG-afleverinstallaties (en de componenten ervan), zijn er ook heel wat zogenaamde ‘horizontale’ wetgeving, die voor een hele reeks installaties, en niet enkel LNG-gerelateerde, is geschreven. ATEX is daarvan een voorbeeld. Een overzicht van relevante wetgeving komt aan de bod in hoofdstuk 2 van deze studie, en ook in andere bronnen zoals in bijlage bij PGS 33-1. In de van toepassing zijnde normen en regelgeving zijn verreweg de meeste eisen aan de constructie voor LNG-opslagtanks en toebehoren opgenomen.

De Europese richtlijnen omvatten “Essentiële eisen” die moeten zorgen voor een hoog beschermingsniveau voor volksgezondheid, veiligheid, consumentenbescherming en milieubescherming. Een richtlijn is in zijn geheel bindend en verplicht de EU-lidstaten om de inhoud ervan binnen een bepaalde termijn om te zetten in nationale wetgeving. De taak om overeenkomstige geharmoniseerde normen op te stellen die voldoen aan de essentiële eisen van producten, zoals die zijn vastgesteld in de richtlijnen, ligt bij de Europese normalisatie-instellingen (o.a. CEN). Producten die voldoen aan de geharmoniseerde normen worden verondersteld te voldoen aan de overeenkomstige essentiële eisen (vermoeden van overeenstemming, CE-markering).

Relevante horizontale Europese richtlijnen voor LNG-installaties zijn:

  • Machinerichtlijn
  • Laagspanningsrichtlijn
  • Elektromagnetische compatibiliteit
  • Eenvoudige drukvaten
  • Drukapparaten
  • ATEX-richtlijn/explosieveiligheidsrichtlijn

Iedere component van een LNG-installatie moet bijgevolg voorzien zijn van een CE-markering wanneer deze onder één of meerdere van bovenstaande richtlijnen ressorteert. Daarnaast publiceert ISO (Internationale Organisatie voor Standaardisatie) internationale normen en technische rapporten, specifiek voor LNG-installaties. Een overzicht van de relevante normen i.v.m. LNG-installaties is te vinden in Tabel 13.

Onderstaande Tabel 13 geeft een niet-limitatief overzicht van documenten (in wording) die conform de voormelde definitie als code van goede praktijk gebruikt kunnen worden.

Tabel 13 verwijst naar regionale (CEN) en internationale (ISO) normen die specifiek voor LNG-infrastructuur werden opgemaakt. Sommige van deze normen zijn in Belgische norm (NBN) vertaald.

Binnen ISO worden normen opgemaakt of herzien binnen specifieke technical committees (TC) of project committees (PC). Voor LNG zijn de volgende TC’s of PC's relevant:

  • ISO/TC 67/SC 9 "LNG installations & equipment"
  • ISO/TC 8 “Ships and marine technology”
  • ISO/PC 252 "Natural gas fuelling stations for vehicles"

Binnen CEN worden de voor deze studie relevante Europese normen (EN) opgemaakt binnen:

  • CEN/TC 282 "Installation and equipment for LNG"
  • CEN/TC 326 "Natural gas vehicles – Fueling and operation"

Sommige maatregelen die verderop in de BBT-studie besproken worden, kunnen al onderwerp zijn van bestaande of in opmaak zijnde normen. Indien dit het geval is, wordt dit in de beschrijving van de maatregel aangegeven.

Codes van goede praktijk en normen zijn onderhevig aan verandering door nieuwe inzichten en ervaringen uit de praktijk. Het is daarom raadzaam om de nieuwe inzichten hieromtrent als operator goed op te volgen.

Tabel 13: Niet-limitatief overzicht van normen die als code van goede praktijk aangewend kunnen worden bij de bouw, exploitatie en onderhoud van een samenbouw voor LNG-verdeling aan voertuigen en/of vaartuigen

Naast normen kunnen andere codes van goede praktijk of ervaringen uit de praktijk nuttige inzichten opleveren voor nieuwe exploitanten. Deze inzichten kunnen al wel of nog niet verwerkt zijn in een norm.

 

Voorbeelden:

Deze BBT-studie bevat niet alle procedures voor elke handeling in een installatie binnen de scope van deze studie. Deze zijn te vinden in de desbetreffende (en voormelde) normen/richtlijnen/codes van goede praktijk.

Hieronder zijn echter enkele sowieso relevante en toepasbare procedures/maatregelen weergegeven:

  • In navolging van de gedelegeerde verordening van de Europese Commissie (C(2017)7348 final) wordt voorgesteld de LNG-tankpunten voor binnen- of zeeschepen die niet onder de ‘Internationale Code voor de bouw en de uitrusting van schepen die vloeibaar gas in bulk vervoeren (IGC-code)’ vallen, te laten voldoen aan norm EN ISO 20519.
  • Een voorbeeld van een goede praktijk bij de bouw van een LNG-tankstation is het voorzien van een dubbele mogelijkheid om de LNG-leverende truck aan de LNG-opslagtank te laten koppelen. Uit ervaring in het LNG-tankstation in Veurne (Mattheeuws en Fluxys) blijkt dat bij het vullen van de opslagtank, de operator van de handeling (= meestal de chauffeur van de LNG-leverende truck), doorgaans de voorkeur geeft aan het gebruik van hun eigen flexibel om de verlading mee te doen. Deze flexibel hangt immers al vast aan hun truck en met één handeling kan de truck dan aan de opslagtank gekoppeld worden. Een tankstation kan eveneens een flexibele koppeling hebben liggen die aan één uiteinde reeds is vastgemaakt aan de ingang van de opslagtank. Om te vermijden dat de operator de flexibel aan de truck koppelt aan de flexibel van het tankstation, wat meer risico op lekkage oplevert, kan het station gebouwd worden met twee aansluitpunten: één met en één zonder flexibel (Fluxys, persoonlijke communicatie, 14 december 2015).
  • De juiste soort en aantal van de te gebruiken bouten voor de verankering van de LNG-opslagtank aan de funderingsplaat hanteren. Dit om de stabiliteit te van de LNG-opslagtank te garanderen onder de invloed van het falen van een belendend CNG-buffervat (Luc Van Geert, persoonlijke communicatie, 16 februari 2018).

Het effect van een explosie is groter dan de windkrachten die op een LNG-opslagtank inwerken. De krachten van explosie en de wind worden niet gecombineerd (de explosie heft tijdelijk de windkracht op). Illustratief werd voor een specifieke installatie het volgende berekend om deze krachten voldoende te kunnen opvangen en de stabiliteit van de opslagtank te garanderen. “Met een afstand van 10m tussen het centrum van het tank en de buffer, 4 x M20 8.8 verankering per voet en een zool van 4.8mx4.8mx0.8m is de stabiliteit ingeval van explosie gegarandeerd, zowel voor een lege als voor een volle tank. Er is uplift, maar deze is niet kritisch. De funderingszool moet gedurende de latere fases geoptimaliseerd worden aan de hand van geotechnisch onderzoek. De sterkte van de tank zelf, evenals zijn steunvoeten, moeten door de leverancier onder dezelfde explosie gegarandeerd worden.” (Vincotte, 2017)

  • De positionering van voer- en vaartuigen die bij een LNG-overslaghandeling betrokken zijn, wordt zo uitgevoerd dat het in geval van nood snel kan wegrijden of –varen, indien blijven staan nog grotere risico’s met zich mee zou brengen.

Een voorbeeld hiervan is een truck-to-ship-bunkering waarbij de LNG-leverende truck “… momenteel zo gepositioneerd moet worden dat hij in geval van nood snel kan wegrijden. Dergelijke vereiste geldt ook voor het te bunkeren schip.” (Pieter Vandermeeren, persoonlijke communicatie, 3 maart 2017).

  • Bij de keuze van een type verdeelzuil bij het ontwerp en bouw van een LNG-tankstation blijkt eveneens uit voormelde praktijkervaring van Fluxys en Mattheeuws dat de leiding van de verdeelzuil die de zuil met de brandstoftank koppelt, beter een lengte van 3 ca. meter heeft. Dit is van geval tot geval te evalueren, maar in Veurne bleek een leidinglengte van 2,5 m een perfecte positionering van de tankende truck t.o.v. de verdeelzuil te vereisen, wat minder praktisch is. De leiding hoeft ook niet te lang te zijn, want dit verhoogt het gewicht (minder ergonomisch) en de kans op beschadigingen, omdat een deel van de leiding dan sneller op de grond zal liggen en door andere trucks overreden en beschadigd zou kunnen worden. PGS stelt hierbij dat de verdeelslang en de dampretourslang voor LNG niet langer dan 5 m mogen zijn. De maximale buigradius van de slang moet in acht worden genomen.
  • Bij de uitvoering van de verdeelzuil is de verdeelslang zo met de verdeelzuil geconnecteerd dat voor verdeling naar vaartuigen contact met de grond of scheepsstaal maximaal beperkt wordt. De verdeelslang is zo met de verdeelzuil geconnecteerd dat voor zowel verdeling naar voer- als naar vaartuigen, de verdeelslang:
  • Het leidingwerk voor de transfer van LNG tussen de opslagtank en de verdeelzuil is –net als de opslagtank- vervaardigd uit roestvast staal (RVS). Dit is goed bestand tegen cryogene temperaturen. Ook hier zijn flensverbindingen mogelijk, maar worden in de praktijk worden zo veel als mogelijk lasverbindingen gebruikt omdat deze betrouwbaarder zijn bij wisselende temperaturen. LNG-leidingen in de inkuiping zijn bovengronds aangelegd. Leidingen die buiten de inkuiping treden, worden bij voorkeur ondergronds in een (droge) goot gelegd. Het doel is steeds om de leidingen te beschermen tegen chemische, thermische en mechanische invloeden. Op de voormelde manier wordt hieraan voldaan.

Het is bij all-in-one-leidingen aanbevolen om geen flensverbindingen in de ondergrondse goot op te nemen tenzij in deze goot voldoende ventilatie aanwezig is.

Voor direct ingegraven BRUGG-leidingen is het daarnaast aan te bevelen om een lekdetectiesysteem te hebben om eventuele lekkages in vroegtijdig stadium te detecteren en de leiding in te blokken (Tim Stoffelsma, persoonlijke communicatie, 24 oktober 2017).

  • Afsluiters zijn nog voorbeelden van ontwerpingrepen die LNG-vrijzetting helpen voorkomen.

De afsluiters zijn kleppen op een LNG-installatie die i.f.v. de benodigde operatie open en dicht staan, en automatisch gestuurd worden.

PGS stelt dat de afsluiters tussen de LNG-opslagtanks en de LNG-afleverinstallatie zich in de veilige stand bevinden wanneer:

  • er geen aflevering van LNG plaatsvindt;
  • er geen LNG wordt gelost;
  • er onderhoud aan de installatie plaatsvindt.

Wanneer geen LNG wordt afgeleverd bevindt de installatie zich in een veilige toestand. Dit betekent dat vloeistofafsluiters gesloten zijn en gasretourleidingen voorzien zijn van terugslagkleppen. Uitzondering hierop zijn schakelingen/regelingen om  het LNG op een geschikte druk en temperatuur te brengen.

In de LNG-vulleiding en op aansluitingen van de LNG-opslagtank (m.u.v. de drukontlastingsapparatuur en niveaumetingen) zijn op zo kort mogelijke afstand van het LNG-opslagtank handbedienbare afsluiters om onderhoud te kunnen plegen aan de gestuurde of ESD-afsluiters aangebracht. Afsluiters aan opslagtank zijn gelast t.e.m. de eerste ESD-afsluiter.

Inblokafsluiters zijn aangebracht om onderhoud veilig uit te kunnen voeren. Alle veiligheidsafsluiters zijn voorzien van een open/dicht standaanwijzer. De veiligheidsafsluiters sluiten binnen 5 seconden na het wegvallen van de sturing (activering ESD).

De vloeistofleiding bestemd voor het vullen van de LNG-opslagtank is bij het LNG-vulpunt voorzien van een afsluiter. Deze afsluiter(s) is/zijn deugdelijk ondersteund.

Enkele relevante bepalingen, zoals deze in de PGS 33-1 (2017) geformuleerd zijn:

  • De LNG-installatie is volgens NEN-EN-IEC-62305 getoetst op mogelijke blikseminslag en als uit de toetsing blijkt dat dit nodig is, is de LNG-installatie volgens deze norm uitgevoerd.
  • Het LNG-vulpunt van de LNG-opslagtank is goed toegankelijk voor daartoe bevoegde personen en bevindt zich bovengronds.
  • Het plaatsen, verplaatsen of verwijderen van een LNG-opslagtank vindt uitsluitend plaats in vloeistofloze en aardgasvrije toestand.
  • Elektromagneten, aandrijvingen (motoren) of andere onderdelen van het ESD-systeem zijn voldoende beschermd tegen bevriezing door het toepassen van instrumentenlucht met een juist dauwpunt (- 40 °C) en hercirculatie van instrumentlucht over de aandrijving.
  • Maatregelen m.b.t. (ondergronds) leidingwerk:
  • bij toepassen van een droge goot is aangetoond dat deze constructie voldoende draagkrachtig is. De berekening van de constructie moet zijn gebaseerd op de resultaten van een grondmechanisch onderzoek conform NEN 3680;
  • de LNG-leidingen in de goot bestaan uit één stuk of zijn gelast uitgevoerd. Toelichting De leiding kan zijn voorzien van verschillende isolatieontwerpen (bijvoorbeeld cryogene of vacuüm isolatie);
  • meer specifieke maatregelen omtrent dit topic in PGS 33-1. (2017) (M-1.31-M1.40)
  • De inwerkinggestelde LNG-afleverinstallatie is zodanig uitgevoerd dat:
  1. indien geen LNG wordt verdeeld:
    1. de identificatie- en registratievoorziening voor gebruik gereed is;
    2. de noodknoppen en de oproepinstallatie voor gebruik gereed zijn;
    3. de beveiligingsvoorzieningen, zoals de temperatuurgevoelige elementen in de panelen van de afleverinstallatie, de beveiliging op het niet gesloten zijn van de op afstand bedienbare afsluiters, de thermische beveiliging van de pompmotor en de beveiliging tegen te lage druk in de verdeelslang, voor gebruik gereed zijn;
    4. de gasdetectie actief is.

 

  1. na lossing van LNG aan de LNG-opslagtank:
    1. vrijmaken van de losslang van vloeibaar en dampvormig LNG, alvorens deze af te koppelen.

 

  1. tijdens de verdeling van LNG:
    1. de op afstand bedienbare afsluiters zijn geopend;
    2. de 'dodemansknop' is ingedrukt;
    3. de noodknop en de oproepinstallatie voor gebruik gereed zijn;
    4. de beveiligingsvoorzieningen voor gebruik gereed zijn;
    5. de gasdetectie actief is.

      

  1. bij beëindiging van de verdeling van LNG:
    1. hetgeen plaatsvindt door het loslaten van de 'dodemansknop': de installatie en het beveiligingssysteem gaan naar de situatie zoals vermeld onder a).

 

  1. bij incidenten (zie ook Respecteren van externe scheidingsafstanden):
    1. de installatie automatisch buiten werking wordt gesteld en wordt vergrendeld wanneer de automatisch werkende beveiligingsvoorzieningen zijn geactiveerd;
    2. de installatie automatisch buiten werking wordt gesteld en vergrendeld indien de noodknop wordt bediend;
    3. de indicatie van het buiten werking of defect zijn van de installatie voor de afnemende chauffeur duidelijk zichtbaar is;
    4. er in geval van gasdetectie, lage temperatuur-, rook- en brand- detectie een akoestisch signaal wordt gegeven;
    5. de beheerder van het tankstation of een door de beheerder van het tankstation aangewezen operator automatisch wordt gealarmeerd wanneer de noodknop is bediend en/of de automatisch werkende beveiligingsvoorzieningen zijn geactiveerd;
    6. de beheerder van het tankstation of een door de beheerder van het tankstation aangewezen operator kan worden gewaarschuwd via de oproepinstallatie.

 

In de LNG-vulleiding en op aansluitingen van de LNG-opslagtank (m.u.v. de drukontlastingsapparatuur en niveaumetingen) zijn op zo kort mogelijke afstand van de LNG-opslagtank handbedienbare afsluiters om onderhoud te kunnen plegen aan de gestuurde of ESD-afsluiters aangebracht. Afsluiters aan opslagtank dienen gelast te zijn tot en met de eerste ESD-afsluiter. Er zijn inblokafsluiters aangebracht om onderhoud veilig uit te kunnen voeren. Alle veiligheidsafsluiters zijn voorzien van een open/dicht standaanwijzer. De veiligheidsafsluiters sluiten binnen 5 seconden na het wegvallen van de bekrachtiging “sturing (activering ESD).

Het voorzien van redundante veiligheden is een manier om de betrouwbaarheid van een beschermingslaag te verhogen. Een redundante maatregel zorgt ervoor dat, wanneer een eerste beschermingslaag faalt, de redundante tweede beschermingslaag voorkomt dat incidenten plaatsvinden of escaleren (voor meer info over beschermingslagen, zie ook 'Veiligheidsaspecten').

In het algemeen is het aangewezen om de (LNG-verdeel)procedures zo eenvoudig mogelijk, en zoveel mogelijk in lijn met de verdeling van conventionele brandstoffen (bv. diesel, HFO) te houden, zonder daarbij afbreuk te doen aan het milieubeschermende en veiligheid borgende karakter.

 

Toepasbaarheid

Een norm kan specifiek voor een bepaald type samenbouw zijn opgemaakt, zoals ISO 16924 voor LNG-tankstations voor voertuigen. In deze norm staan bovendien enkele aparte voorschriften, specifiek voor verplaatsbare installaties. Deze specifieke voorschriften staan onder paragraaf 17.2 van de norm. Een voorbeeld van een dergelijk specifiek voorschrift is, dat de installatieonderdelen van een dergelijke verplaatsbare afleverinstallatie niet aan de fundering verankerd moeten worden indien de stabiliteit van de installatieonderdelen aan de desbetreffende eisen voldoet.

Er bestaan naast ISO 16924 echter ook normen die een bredere toepasbaarheid hebben (bv. ISO 16903 m.b.t. materiaaleisen voor LNG-apparatuur in de brede zin).

Welke normen voor een bepaalde LNG-installatie van toepassing zijn, kan in deze BBT-studie geraadpleegd worden, maar het is raadzaam om dit telkens zelf na te kijken. Door de ontwikkeling van de LNG-markt ontstaan er nog geregeld nieuwe inzichten die al dan niet in nieuwe normen worden gegoten. De in deze studie vermelde normen zijn niet-limitatief.

Een voorbeeld:

Naar onderhoud toe, vermeldt artikel 5.17.3.3.8.§2. dat op de opslagtank voor vloeibare gassen veiligheidskleppen uitwendig uitgevoerd dienen te zijn, en uitgerust met een systeem dat toelaat om zonder gasverlies en zonder het vooraf ledigen van de houder de veiligheidsklep te vervangen. Dit is eveneens toepasbaar op LNG-opslag.

 

Voordeel voor milieu/veiligheidsniveau

Normen zijn erop gericht om, gebaseerd op internationale en breed gedragen wetenschappelijke inzichten, op een gestandaardiseerde manier technische eisen op te leggen aan installaties. Eén van de hoofddoelen van normering is om het veiligheidsniveau en de milieuprestatie van de installatie te verhogen.

 

Financiële aspecten

Het toepassen van normen kan een bepaalde investering vragen, maar deze investering is niet hoger dan voor een concurrerende exploitant. Normering creëert immers een ‘level playing field’ doordat alle soortgelijke installatie(-onderdelen) aan dezelfde normen onderworpen zijn.

Doorgaans zijn de normen op nationaal en op ‘lagere’ niveaus een vertaalslag van de internationaal geldende normen. Op die manier wordt d.m.v. normering naast een level playing field ook een noodzakelijk niveau van standaardisatie gecreëerd dat investeringen in de sector aantrekkelijker maakt.

Toon enkel technieken...
Aspecten
...op...
Beste beschikbare techniek
Milieuvriendelijke techniekTechnische aspectenMilieuaspectenBBT
BewezenAlgemeen toepasbaarInterne veiligheidKwaliteitGlobaal - technischLuchtEnergie - elektriciteitsverbruikGeluid en trillingenOverigeGlobaal - milieuExterne veiligheidEconomisch
Bouwen, exploiteren en onderhouden volgens een code van goede praktijkJa
  • Legende
  • 0
    Geen/verwaarloosbaar effect
  • -/--
    Negatief of zeer negatief effect
  • -
    Negatief effect
  • +/--
    Positief of zeer negatief effect
  • +/-
    Soms een positief effect, soms een negatief effect
  • +/0
    Positief of geen/verwaarloosbaar effect
  • +
    Positief effect